105
106
Bij het eerste kind:
lek was mins vaders eerste gebooren soone en Adriaen
Jorisz mijn beste vader liet mi noemen Joris Janssen na
sijn vader en stierf doen ick dertien weken oudt was
den 21 dach April An°
Bij het andere kind:
Ick was mijns vaders . . . rde kint en mijn moeder
liet mij noemen Dirck Jansz na haren vader
dë Novembris a». 1574.
Deze verklaring even ontverstaanbaar als de wartaal
van een volksredenaar, is voor den navorscher een prikÂ
kel te meer om tot eene goede oplossing te geraken, die
niettegenstaande grondig onderzoek nog niet is gevonden.
Ik zou met Vondel kunnen uitroepen: â??(Ik) knaegh
de tanden stomp aent heylighe ghebeent' want noch de
geslachtregisters der familie van der Does, noch andere
Haagsche bronnen hebben' mij duidelijk kunnen maken,
hoe deze verwantschap moet worden vastgesteld.
Het schilderij uit een kerk of huiskapel afkomstig, is
een gedenkstuk ter herinnering aan eene familie waarvan
leden stierven terwijl de pest in den Haag, Delft en andere
plaatsen hevig woedde in de jaren 1574 en 1575.
Zooals op alle votieftafelen of gewijde tafereelen daar
gesteld' om voor de zielen der daarop voorgestelden te
bidden, spreken ook hier de afgebeelde overledenen in den
eersten persoon. Het zijn grootendeels bewoners van de
Papenstraat in den Haag die aan de pest stierven.
Gedurende deze hier aangeduiden tijd werd Leiden inÂ
gesloten en ontzet, toen de ziekte deze familie wegnam.
Het is bekend, dat de Hofplaats zoo goed als verlaten
was : de oude Christiaen Huygens reed door den Haag
en zag er slechts één enkel menschelijk wezen, een grijsÂ
aard gezeten op de trappen van het stadhuis. De verlaÂ
ten woningen waren gesloopt, daar de soldaten het lood
van de huizen haalden om er geweerkogels van te gieten
waarvoor iedereen zelf moest zorgen, terwijl het houtwerk
der deuren en vensterluiken tot de 'goten en balken toe
voor brandstof weggehaald werden: Bij den terugkeer
van het Hof van Holland, de suppoosten en verdere HaagÂ
sche bewoners, was het gezegend gezag der hervormde
kerk gevestigd. Hebben de nagelaten betrekkingen der
uitgestorven familie, aan deze een votief ( ) bord toegewijd,
dan is dit nooit in eene Haagsche kerk geplaatst geweest,
in Holland en Zeeland kon daaraan niet meer gedacht
worden, behalve in eene meest landelijke woning, zooals
Delfland die in aantal had.
Wie worden nu op het tafereel voorgesteld?
De grootvader der vrouw, wier moeder Janneken heette
was Vranck van der Does, naar den leeftijd berekend
kan hij den advocaat bij het Hof' van Holland van dezen
naam zijn, en is dit zoo, dan is hij een der oudere leden
van het Haagsche regeeringsgeslacht van der Does,
waartoe de dichter en de thesaurier behoorden en zouden
we de volgende waarschijnlijke filiatie mogen vaststellen.
Vranck van der Does Dieuwer van Eversdijck.
f 3 Sept. 1540 X Simonsdr.
I
f 5 Nov. 1545.
o. a.
Johanna van der Does
geb. 20 Aug. 1510.
(de Janneken van 't Votief-bord?)
De opeenhooping van zooveel personen in hetzelfde
huis der Papenstraat moet verklaard worden uit den
toestand van den Haag in het najaar van 1574. Bor die
te Rijswijk woonde en als rentmeester van Noord-Holland
in den Haag zijn verblijf hield, tegenover 't stadhuis,
kende de aangelegenheden aldaar als ooggetuige. Van
Meteren geeft er ook eene goede beschrijving van , ook
de Riemer niet te vergeten, die in deel I, 85â??87 de
toestand helder uiteenzet, terwijl men van elders weet,
dat, al ware de hooge staatscolleges binnen het bemuurde
Delft geweken, verscheidene personen die aan koning en
kerk trouw waren gebleven, in den Haag bleven gevesÂ
tigd, vooral om te toonen hoezeer zij stonden tegenover
de afgevallenen, ballingen, en uitgewekenen. Delaatsten
hadden hunne eigendommen verloren, anderen hadden
die verlaten, maar deze koningsgezinden bewaarden hunne
woningen en eigendommen, waar zij beschermd werden
door Valdez â?? diens betrekking tot juffr. Moons niet
te vergeten â?? aan den anderen kant door het verbod
van Prins Willem aan zijn volk om den Haag te plunÂ
deren en te vernielen.
Zoo vind men dan deze familie bijeen in de Papestraat
tot dat de pest hen wegnam, juist toen de Spaansche
troepen Rijnland en Delfland moesten prijs geven.
Het kohier van de huizen te 's Gravenhage bracht ons
ook al niet veel verder. In dat van 1561 vinden wij op
Papestraat, zuidzijde.
Juliaen backer, de weduwe van Jan van der Gouden,
Jan Willemsze, Willem robijns, Willem robijn, dirck
cornelisse, Jacob van Dorpshuys, heeft leedich gestaen
bamisse en is voorts verhuyert, cornelis fransse slootmaker,
de weduwe van Jacob van dessele, Simon cornelisse
tinnegieters, ijsbrand mathijsse , dirck adriaensze, roeland
phlszóon laeckencopers , meester Jacob mersch raedt.
Uit de beschrijving van het tafereel blijkt, dat Dirck
Jansz de 12 November 1574 overleden, aangeduid
wordt als het . . . rde kind, dat is het 3de, daar de
ouders drie kinderen hadden. Het eerste Joris, werd
slechts 13 weken oud, en heeft dus vroeg leeren knielen
â?? immers volgens 'de schilderij ! â?? Het tweede kind
komt niet voor, er werd alleen de voorbede, gevraagd
voor de dooden, .... aldus doet de kerk.
. Van het tweede kind bestaat wellicht eene verweezing.
Wie helpt mij door verdere raadpleging der kohieren van
de huizen en der Haagsche weeskamer, dit tafereel te
ontcijferen ?
Een andere bedenking geeft ons de naam Colman, moet
hier wellicht Coeman gelezen worden ? een naam die in dien
tijd veelvuldig in den Haag voorkwam ook in den vorm
Coman, Coyman met en zonder s. Coeyman is ook de
beroepsnaam van den baas is een eendenkooi, die in de
buurt van den Haag vrij talrijk waren. Iedere nadere
terechtwijzing zal hoogstaangenaam zijn aan
Haarlem. M. G. WILDEMAN.
van Half-Wassenaer.
[Vgl. â??Geneal. Maandblad de Nederl. Leeuw'' XI
(sfi. 1893) blz. 69].
Toevallig bespeurde ik, dat ook J. H. Scheffèr's â??Nederl.
Familie-Archief' in â??Algem. Nederl. Familieblad' 1883/84
nog eenige toelichting geeft tot de bewuste genealogie