115
116
iet behoort aan eene Koningin-Weduwe, aan de Koningin
Weduwe der Nederlanden.
Daar waar reeds door H. M. de Koningin-Regentes
het wapen Waldeek-Pyrmont in den eenvoudigsten vorm
wordt gevoerd, is geen verdere verdediging noodig. Het
Doorluchtige Huis heeft waarlijk geen opsiering door
kwartieren noodig. De zwarte ster op het gouden veld,
gevierendeeld met het roode anker-kruis in zilver van
Pyrmont spreekt in zijn eenvoud méér als het tamelijk
samengestelde wapenschild der Hofleveranciers.
Het is zooals dr. Kraeusler zong:
â??Met open zin voor godsvrucht,
Voor recht en billijkheid,
Zoek 't nakroo&t ïoem en krachten,
In trouw en eerlijkheid,
Het sluite met den hemel
Een vast en hecht verbond,
En voere dies als wapen,
Een ster op gouden grond.'
Die ster was, en moge zij steeds de gelukster blijven
voor onze dynastie!
Haarlem, Juni 1897. M. Gr. WILDEMAN.
I)e Waarheid over den â??Goedendag'' .
De Goedendag! Welke roemvolle maar hartverscheuÂ
rende herinneringen roept dat enkele woord bij ons op!
Veurne, Kortrijk, Pevelenberg, Cassel, Roosebeke , de
bloedige bedrijven van een deerniswekkend drama, dat
zich gedurende bijna eene eeuw voor onze oogen verÂ
toont, te midden van den hel'lhaftigen tegenstand van
een klein, op zijne vrijheden naijverig volk, tegen de
machtigste monarchie, dit is, in enkele woorden, wat
dat vermaarde wapen ons herinnert, hetwelk naar de
meening van het vlaamsche volk, het krachtigste middel
tot zijne bevrijding moest worden.
Dit is de vertaling der eerste regels van een vlugschrift
dat opzien zal baren (1).
Het schijnt dat de schrijver er zijn werk van maakt
een aanval te doen op de oudheidkundige begrippen, die
blijkbaar gevestigd waren, â?? en hij doet het met goed
gevolg.
Wat was dan het verschrikkelijk wapen, dat de vijanÂ
den van Vlaanderen deed sidderen?
Sedert den veldtocht van 1297, toen het voor het eerst
onder zijn bekenden naam voorkwam, zijn bijna zes eeuwen
heengegaan, zonder dat men nog weet, hoe zijn vorm of
zijn werking was.
Van alle beschrijvingen die tot ons gekomen zijn, is
die van Guillaume Guiart, den schrijver van de Branche
des royaux lignages, de oudste en de meest volledige.
Zijn gezag op krijgskundig gebied is bovendien onbeÂ
twistbaar en algemeen erkend: in krijgsdienst van'den
koning van Frankrijk werd hij gewond bij den aanval
op de Haignerie: ook was hij getuige van den slag van
Pevelenberg (1304).
In een beschrijving uit den veldtocht van 1297, zegt
hij van de Vlamingen:
(1) La vérüé sur le â??Goedendag'', par Jean van Malderghem, archi
viste-adjoint de la ville de Bruxelles. Bruxelles, A. Yromant et Cie, 1895.
â??A grans bastons pesans ferrez
â??A un lonc fer agu devant,
â?? Vont ceus de France recevant.
â?? liex baston qyCil portent en guerre,
â??ünt nom Godendac en la terre.
â??Godendac, c'est, bonjour, d dire,
â??Qui en Francois le veut descrire.
â??CU baston sont long et traitis,
â??Pour férir h deux mains faitis,
â??Et quant Ven en faut au descendre,
â??Se cil qui fiert, y veut entendre,
â??Et il en sache bien ouvrer,
â?? Tantost peut son cop recouvrer,
â??Et férir sans s'aller mocquant.
â??Du bout devant en estocquant
â??Son ennemi parmi le ventre:
â??Et li fers est agus qui entre
â??Légièrement de plaine assiète,
â??Par tous les Heus oü Ven en giète,
â??S'arm'ures ne le de'tiennent.'
Men ziet dus dat het niet een zeer lange stok is, met
een punt aan het einde, noch een eenvoudige piek, noch
een soort van hellebaard, en evenmin een van punten
voorziene knods.
Wie kent tegenwoordig niet de vermaarde fresco-schilÂ
deringen, die in 1846 door den kunstschilder Felix De
Vigne te Gent ontdekt werden in de zoogenaamde kapel
eener oude ambachtsvereeniging, en die een voorstelling
geven van de ambachten dier stad ten strijde trekkende?
Die schilderingen, wier echtheid voor den Heer van MalÂ
derghem nog geen geloofsartikel is (1), leverden De Vigne
het onderwerp voor eene verhandeling, uitgegeven onder
den titel: Recherches histbriqves sur les costumes civils et
militaires des gildes et des corporations de métiers, waarin
hij afbeeldingen van die fresco's geeft, en ten aanzien
van de wapens der burgertroepen zegt: â??De Goedendag
was een zeer moorddadig wapen, en vóór de ontdekking
onzer schilderwerken nog niet juist bekend, het is een
knods van ongeveer manslengte, met banden van ijzer
en aan het boveneinde voorzien van een sterke, zeer
spitse punt van hetzelfde metaal.'
Maar dat is de nauwkeurige beschrijving van de punt
lans met beslagring (plancon a picot), en stemt in 't geheel
niet overeen met den Goedendag van Guiart.
De gewaagde beweringen van De Vigne werden ongeÂ
lukkig algemeen aangenomen en behoorden weldra tot
de erkende waarheden, met dat gevolg, dat op de basÂ
reliëfs van het in 1887 te Brugge opgerichte monument
ter eere van Breijdel en de Coninc, de Goedendag werd
afgebeeld als een puntlans, en de officieele catalogus van
het koninklijk museum van wapens en wapenrustingen
te Brussel, het gezag van De Vigne bekrachtigt met deze
woorden: â??De Vlaamsche Goedendag is wel degelijk do
puntlans met beslagring {plancon a picot et è virole)
waar Froissart van spreekt.'
Deze dwaling is duidelijk, want de kroniekschrijver
zelf leert ons, dat de puntlans en de Goedendag twee
verschillende wapens waren: â??car â?? zegt hij â?? quant
il sentoient le feu, il s'esvïüoient et cuidoient sallir hors,
mais il estoient recaciet erts de leurs ennemis, a Plancons
et a Gondendars.'
(1) Zie Jean van Malderghem, Les Fresques de la-Leugemeete'.
Leur découverte en 1S46. Leur authenticité. Bruxelles, Yromant, 1897.