77
78
aanvullingen op zijne genealogie van Orsoy, â?¢ kan' ik het volgende mededeelen, op mijn beurt mij beleefd
voor aanvullingen aanbevolen houdende.
Steven van Soestdijk,
geb. te
ei. te
tr. te
Johanna Quint,
geb. te
st. te ,
Philippus Jacobus van Cloon,
geb. te Amsterdam 24 Oct. 1664,
st. te Rotterdam 10 Jan. 1738,
raad en burgemr. van Schiedam,
tr. te
Agneta van de Walle,
geb. te
st. te
Hendrik van Soestdijk,
geb. te .... 26 Aug. 1672, st te .... 30 Maart 1743,
hoofdofficier en burgemeester van Utrecht,
tr. te . . . . 20 Juli 1713
Maria van Cloon,
geb. te ... . Juni 1689, st. te . . . . 30 Juli 1760.
Jan de Wijs,
geb. te
st. te .
tr. te . -
Cornelia Knijff,
geb. te
st. te
Johann Gerhard von Weiier,
geb. te
st. te Utrecht 14 Febr. 1706,
tr. te Groningen 1 Aug. 1673
Anna Wastelier,
geb. te 1650,
st. te Juni 1786.
Mr. Pieter de Wijs,
geb. te .... 11 Juli 1676, st. te . . . . 14 Juli 1739,
ordinaris raad in den hove van Utrecht,
tr. te
Maria von Weiier, .
geb. te , st. te . . . . 29 Oct. 1759.
Philippus Jacobus Hendrik van Soestdijk van Cloon,
geb. te .... 3 Oct. 1715, st. te . . . . 1767, raad en schepen te Utrecht, tr. te Utrecht 19 Jan. 1739
Anna Agneta de Wijs,
geb. te Utrecht 5 Mei 1717, st. te Ngmegen 17 Maart 1756,
na van haar eersten man gescheiden te zijn, trouwde zij met Théodore de Pepin Baron du Cayla, kolonel van een regiment in NederÂ
landschen dienst.
Strijen (XXI, 160). â?? Eene geschiedenis van dit oude
gewest, dat zijn naam ontleende aan de Striene, vindt â??
in zoover zij nog met eenige zekerheid is te leveren, â?? beter
haar plaats in een historisch tijdschrift, en wordt dan
ook niet verlangd.
Men kan over betgeen vroeger te dien aanzien werd
aangenomen, het Aardrijkskundig Woordenboek van van der
Aa in voce raadplegen, beter nog de Beschrijving der
Stadt en Lande van Breda van Th. E. van Goor, waaruit
van der Aa hoofdzakeljjk te dezen opzichte schijnt te hebben
geput.
In het in 1902 uitgekomen werk van den Brusselschen
professor Léon van der Kindere â??La formation territoriale
des principautés Beiges au Moyen-Age', deel II, bl. 121,
wordt gezegd, dat dit noordwestelijk deel der gouw
Taxandrië nooit een bepaald afzonderlijk graafschap is
geweest en later dan ook slechts een gewone heerlijkheid
heeft gevormd. Sedert omstreeks 1190 komen in het
Oirkondenboek van mr. L. Ph. C. van den Bergh verÂ
scheidene zulke heeren van Strijen voor.
Van der Kindere geeft toe, dat de historische stichtster
der abdij van Thorn, Hilswinde, vrouw van Ansfried,
graaf van Taxandrië en Teisterbant, den lateren bisschop
van Utrecht (cf. Witkamp II, bl. 512i oirkondelijk als
â??gravin van Strijen' voorkomt, zooals men dan ook zien
kan bij lezing van oirkonde 67 in het boven aangehaald
Oirkondenboek, mede afgedrukt op bl. 6 van het I>te deel
der Archieven van het Kapittel der hoogadellijke RijksÂ
abdij Thorn, uitgegeven door den Limburgschen archiÂ
varis Josef Habets, doch herinnert er aan, dat deze oirÂ
konde alle kenteekenen van authenticiteit mist. Er is
veel hierover geschreven, het uitvoerigst wel door den
heer Habets vd (zie bl. XII van het lste deel van zijn
aangehaald werk).
Baginer zou dus nimmer graaf van Strijen geweest
zijn. Als hij zelf al als een geschiedkundig vaststaand
persoon mag worden aangemerkt, kan hij daar echter
goederen bezeten hebben.
Zelf heb ik hem oirkondelijk nergens aangetroffen.
Volgens bl. 79 van den Annuaire généalogique 1875 zou
hij zijne goederen onder zijne zonen verdeeld hebben in
E. W. v. H.
bijzijn van den Utrechtschen bisschop Bernulf en zou deze
verdeeling in 1039 door Keizer Koenraad li zijn goedÂ
gekeurd.
Aldus ook van Goor, die op bl. 12 van zijn Beschrijving
zegt, dat zijn oudste zoon Lambrecht daarbij Strijen, de
jongere Hendrik Breda zou hebben gekregen.
De vraag is nu, of van deze verdeeling dan wel van
hare goedkeuring door den Keizer, in wiens laatste
regeeringsdagen ze dan waarschijnlijk is gevallen (zie
Witkamp II, bl. 516), eene oirkonde is opgemaakt en
dat wel eene oirkonde, die niet evenals de bovengenoemde
aan zooveel bedenking onderhevig is.
Stond de goedkeuring oirkondelijk vast, dan zou men .*â?¢
overhellen tot de meening, dat Strijen dan toch in elk
geval wat meer was dan een bloote heerlijkheid, voor
welker verdeeling ze wel niet vereischt was.
Maar van Goor maakt geen melding van eenige oirÂ
konde en schijnt zijn wetenschap slechts uit de Bredasche
Kronijken te hebben. Al wat zulke chronieken vermelden,
is nu natuurlijk niet per se onwaar, worden hare verÂ
halen echter niet op een of andere wijze gesterkt, dan
is het bedenkelijk ze voor geheel juist aan te nemen.
Ze blijven dan altijd meer of min legendarisch en als zooÂ
danig zal dan ook wel moeten worden aangezien, wat
van Goor, en op diens voetspoor van der Aa, verder omÂ
trent Raginer mededeelt, namelijk dat hij de Strijensche
goederen, in zoover niet door Hilswinde weggeschonken,
zou hebben verkregen doordien zijne moeder Reinhilde
eene zuster van deze laatste was, wier eenig kind Benedicta
zich mede in het klooster van Thorn had teruggetrokken.
Van Goor zwijgt er ten eenenrnale over, wie Raginer'a
vader zou zijn geweest, en zegt ook, niet te hebben kunnen
vinden met wie hij gehuwd is geweest. Geheel onaanÂ
nemelijk is wel, dat zijne vrouw zekere Bieburgis, dochter
van een Walcher, graaf van Teisterbant, zou zijn geweest,
zooals in den Annuaire wordt vermeld.
Was echter Raginer een historisch vaststaand persoon,
dan ligt, met het oog op zijn naam en die zijner zonen,
de gissing voor de hand, dat hij een tot nog toe onbekend
gebleven zoon van Lambert, den eersten graaf van Leuven,
kan geweest zijn. Zooals men weet, was deze een zoon