99
100
Mr. H. J. Koenen 's genealogische arbeid.
Gevoelde zich Amsterdam's burgemeester gedrongen aan
de groeve van onzen vriend Koenen met groote dankÂ
baarheid dien trouwen medewerker te gedenken, die hem
met zijne vele en groote gaven des verstands had bijgeÂ
staan zoolang zijne krachten het eenigszins gedoogden,
ook ons Genootschap en de genealogische wetenschap
hebben door zijn heengaan een verlies geleden dat moeilijk
kan worden overschat
Nadat hij in 1895 tot lid van ons Genootschap was
benoemd, werd Koenen in 1896 tot bestuurslid gekozen,
welke functie hij gedurende tien jaren heeft vervuld.
Zagen wij hem, nadat hij in 1902 metterwoon naar AmÂ
sterdam was vertrokken, slechts zelden meer op onze
vergaderingen, de herinnering aan zijne innemende perÂ
soonlijkheid en aan de toewijding, waarvan hij steeds had
blijk gegeven, kon daardoor niet verflauwen, terwijl wij
bovendien nog menigmaal het voorrecht hadden schriftelijk
met hem van gedachten te wisselen.
Ondanks zijne veelomvattende werkzaamheden en zijne
geschokte gezondheid wist Koenen altijd gelegenheid te
vinden voor het schrijven van prettige, opgewekte brieven,
een beroep op zijn veelzijdige kennis werd nimmer
tevergeefs gedaan. Nooit maakte hij zich van eene zaak
af. Altijd berustte zijn oordeel op grondige bestudeering
van het onderwerp.
De lijst, die hierna volgt, van artikelen van zijne hand
is vermoedelijk niet volledig. Om een begrip te geven
van de groote werkzaamheid van hem, wiens ambtsbezigÂ
heden een zoo groot gedeelte van zijn dagelijkschen tijd
in beslag namen, is zij ecliter voldoende.
De plaats, welke Koenen innam op het terrein der
genealogische wetenschap, was eene gansch bijzondere.
Wie Van zijne studiën kennis neemt, zal stellig niet in
de verleiding komen schouderophalend over het beoefenen
van de genealogie te oordeelen. Zijne groote kennis van
die historie, die zich niet tot jaartallen en ieiten beperkt
maar ook de staatkundige, sociale en oeconomische verÂ
houdingen omvat, wist aan zijne opstellen een kleur en
een leven bij te zetten, welke niet konden nalaten den
lezer te boeien. De kritiek, waaraan hij menigmaal het
werk van anderen onderwierp, spaarde hij zijn eigen arbeid
niet. Scherp kon hij somtijds zijn, maar tot hatelijkheid
ging hij niet over, en wanneer hij een enkele maal door
anderen of door een nader eigen onderzoek overtuigd werd
in een of ander opzicht gedwaald te hebben, kwam hij daarÂ
voor uit met een gulhartigheid, welke wederom den indruk
bevestigde, dat hij niet alleen slechts de waarheid zocht,
maar dit ook deed zonder eenige nevenbedoeling. En
daarom juist wordt in hem voor de genealogie zooveel
verloren. Voor het opsieren van een stamboom of voor,
het kleineeren van een geslacht stond hij, het behoeft
nauwelijks gezegd, veel te hoog, maar hij wist zich ook
vrij te houden van de neiging de hem ter hand gekomen
gegevens aan te passen aan eene vooropgezette meening.
Niemand was daarom beter dan hij geschikt de geschieÂ
denis te schrijven van onze oude adelsgeslachten. Zijne
studiën over de Teylingen's en Brederode's, alsmede over de
opkomst der Polanen's beloofden in dit opzicht nog zooveel.
Dat ook over deze geslachten door hem niet het laatste
woord is gesproken, niemand kan daarvan meer overtuigd
'zijn dan hij zelf was. Maar dit staat wel vast, dat al wie
zich op dit zoo uiterst moeilijk terrein â?¢ waagt gelukkig
zal zijn indien hij beschikt over dezelfde kennis van geÂ
schiedenis en heraldiek en over denzelfden onbevangen
blik welke Koenen ten dienste stonden.
Een kritiek op een kritiek. Het geslacht Barchman
Wuytiers. Fambl. VII, 21.
Genealogie van de Marez, benevens de Marees van
Swinderen, de Marez van Zuylen en Marez Oyens.
Fambl. IX, 233.
De geschiedenis van het Bergsch-Guliksche geslacht
I Schoeller (met de aanverwante geslachten Clignett, GanÂ
derheiden, Koenen, enz.) gevolgd door de genealogie van
den in Nederland gevestigden tak van Schuier. Fambl.
XI, 233.
De familie van Jacob Cats' vrouw. Fambl. XI, 227,
XII, 169.
In memoriam, Mr. A. J. Enschedé. Mbl. XIV, 65.
Amsterdamsche Ooms. Mbl. XIV, 131.
Strafbepalingen tegen heraldische usurpatie. Mbl. XV, 65.
Grafsteden in de kerk te Beverwijk. Mbl. XVI, 45, 70,
94, 102, 113, XIX, 3, 24, 175.
De wapens van Houtman en Pauw. Mbl. XVI, 46.
Hamburgâ??Amsterdam. Mbl. XVI, 51.
Geslacht Wijs. Wap. II, 19.
Het geslacht de Marez met de daaruit ia vrouwelijke
lijn gesproten familiën de Marees van Zuylen, de Marez
Oyens en de Marees van Swinderen. Wap. II, III, IV.
Het Koninklijk wapen. Mbl. XVI, 57.
Isaac Abrahamszoon de Graaf. Mbl. XVI, 60.
Uit de portefeuille. Mbl. XVI, 52, 126.
Scbarpâ??Pierson. Mbl. XVI, 67.
Ganderheiden. Mbl. XVI,,67.
Juniu8â??Clandâ??de Sandra. Nav. XLVIII, 19.
Eenige aanteekeningen omtrent de wapens en titels geÂ
voerd door leden van de familie Pauw. Mbl. XVI, 72, 81.
von Hymmen. Mbl. XVI, 86.
von Neufville. Mbl. XVI, 89.
Boelensâ??Merens. Mbl. XVI, 156.
Het archief van de Walen. Mbl. XVI, 173.
Het geslacht Voombergh. Wap. IV. 220.
De reformatie te Aken. Wap. IV, 237.
Een onderlinge levensverzekering anno 1680â??1719.
Mbl. XVIII, 176.
Genealogie Pauw. Adelsarchief I.
Een adellijk kwartier? (van Diest). Wap. V, 14.
Verschillende families Pauw. Wap. V, 29.
Bijdrage tot de genealogie van het geslacht' Coenen,
met het molenijzer. Wap. V, 57.
Aanteekeningen over den Nederlandschen wolhandel
van weleer. Wap. V, 185, 193.
Aanteekeningen betreffende de familiën Stalman en
Graver. Wap. V. 205.
Aanteekeningen betreffende de familie Néël en aanÂ
verwanten. Wap. V, 259.
Aanteekeningen omtrent de nabestaanden van F. A. C.
Pauw. Wap. V, 262.
Orangistische jongelieden in Engelschen dienst. Wap.
VI, 73.
Aanteekeningen betreffende de Vlaamsche familie Coene.
Wap. VI, 157.
Teyingen, Brederode en de Leek. Wap. VI, 483,
VII, 15, 73.
Het ridderlijk geslacht van Heemskerk in de MiddelÂ
eeuwen. Wap. VII, 229, 293, 357, 437.