173
174
acte van 1343 ook niet verder bracht dan: â??honora
bilis vir, dominus Wernerus de Breidenbend, miles.'
Voor de vermoedelijk niet hoogadellijke atkomst van
onzen Arnold die Cleyne zijn voorts indirecte bewijzen
aan te voeren, welke niet minder klemmend zijn. Deze
doen mij terugkomen op hetgeen ik in den aanvang
'zeide, t. w. dat de stamvader Arnold die Cleyne, hoe
eervol zijn loopbaan ook is geweest, door zijne nazaten
is verloochend en zelfs uit hunne stamreeks geschrapt.
Niet alleen dacht ik toen, aan hetgeen v. Oidtman schreef
(t. a. p. blz. 52 noot 8): â??Die Ge'nerationen der Palant
â??für das 14. Jahrhundert führt uns das Necrologium
-â??von Schwarzenbroich an (vgl. diese Zeitschrift Bd. IV,
â??S. 163), merkwürdiger Weise ohne Arnoldus Parvus
â??zu erwahnen, man verleugnete ihn also damals schon
^als Ahnherrn', maar meer nog aan het 12 Juli 1675
door Keizer Leopold aan Johan Jacob Baron van Païlandt
voor hem en de verdere leden van zijn geslacht verÂ
leende diploma. Bij dat diploma werd de titel van Baron
bevestigd en daarenboven het praedicaat van nWohl
geboren' aan het geheele geslacht van'Pallandt verleend.
Ten aanzien nu van eerstgenoemden titel zegt het diÂ
ploma: ... â??Bivo Friderico Tertio, Pulchri cognomento,
â??Bomanorum Imperatore, Familiam tuam universam in
â??Wernero quondam de Pallant ejusdem stipite cum om-
vnibus descendcntibus suis in Sacri Imperii Baronum
â??statum Anno adhuc 1316 adeoque a tribus cum dimidio
â??saeculis fuisse adscriptam' .... Naar aanleiding van
dit gedeelte van het diploma zeide von Oidtman slechts
(t. a. p. blz. 46 noot 1): â??Kaiserliche Diplome enthalten
â??manchmal Angaben, die von einer kindichen Unwis-
''^senheit'der â?¢Hofkanzlei''zeugen',â?¢'en' inJ'de1 -vrijâ?¢uitÂ
voerige â??Ges'chichte der Herren, Freiherren und Grafen
â??von Pallant' in het â??Vierteljahrsschrift für Heraldik,
â??Sphragistik und Genealogie', deel I (1873), wordt op
blz. 192 in noot 1 gezegd: â??In dem betreffenden Di
â??plom heisst es, dass der Freiherrnstand schon 1316 verÂ
dienen worden sei, wofür sich freilich nicht der mindeste
â??unverdachtige Grund anführen lasst'. Deze uitspraken
zijn uiterst bondig en de bewering over het diploma
van 1316 in dat van 1675 wordt verder genegeerd.
Toch acht ik deze van belang met het oog op de afÂ
komst van Arnold die Cleyne.
â??genau verzeichnet. Aus den Familiennamen der letz^
â??teren geht aber der muthmassliche Zweck der Falschung
â??hervor, namlich die Familie Palant mit den ersten
â??Edelherrengeschlechtern des Niederrheins versippt und
â??dadurch die Herkunft der Palant als Edelherrn
â?? glaubwürdig erscheinen zu lassen'. De vervanging van
Arnold die Cleyne door eenen Werner van Pallandt,
aan wien men in 1316 een diploma van Baron liet ver
leenen, doet mij in v. Oidtman's lijn verder gaan en
aannemen, dat de verloochening van Arnold die Cleyne,
welke reeds vroeg en niet dan opzettelijk kan zijn geÂ
schied, heeft plaats gehad om alle herinnering aan de
minder hooge afkomst van dién stamvader te doen
vergeten, terwijl de verleening van het diploma van
Baron in 1316 zal zijn uitgevonden in de- tweede helft
der 17de eeuw niet alleen met hetzelfde doel, maar
meer nog om het voeren van dien titel, die door verÂ
schillende leden van het geslacht van Pallandt sedert
het begin der 17de eeuw zonder genoegzamen grond
was gedragen, te rechtvaardigen en gereeder de bevestiging
daarvan te bekomen. Op deze gronden meen ik, dat
bij verdere nasporingen naar de afkomst van Arnold
die Cleyne de grenzen van het terrein van onderzoek
niet te nauw moeten worden getrokken.
Dat het geslacht van Pallandt zoude kunnen afÂ
stammen van eenen Wemer van Pallandt, die in 1316
leefde, is niet a priori uitgesloten, want hij ,zou de
vader hebben kunnen zijn van Arnold die Cleyne, die
van 1310 tot 1341 voorkomt en wiens oudste zoon Wemer
was genoemd, terwijl de tweede van Pallandt werd
toegenaamd. Gaan wij evenwel na, hoe de afstamming
van dezen Werner van 1316, van wien verder geen
spoor is gevonden, vroeger door de Pallandt's werd
opgegeven (zie bv. de genealogie medegedeeld door Dr. G.
D. J. Schotel achter zijn â??Floris I en II van Pallant,
Graven van Culemborg'), dan ontwaren wij, dat deze
Werner in de plaats is gesteld van Arnold
die Cleyne, die uit de genealogie is geschrapt. Von
Oidtman schreef ter zake van bedoelde genealogie (t. a. p.
blz. 38): â??Diese ung'eschickt erfundenen Stammtafeln
â??beginnen meist mit einem Wilprand Germinilzki, welcher
â??aus Polenland im 9 oder 10 Jahrhundert an dem Rhein
â??gekommen sein und die Burg Palant an der Inde erbaut
â??habensoll. Seine Nachkommen werden mit ihren Frauen
De afstamming der jongere Gockinga's uit het
oude geslacht van dien naam,
DOOR Mr. J. H. DE VRIES.
. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld,
dat er veel strijd heeft bestaan over de vraag, op welke
wijze- het tegenwoordige tot den Nederlandschen-,adel
behoorende geslacht Gockinga afstamde van het eertijds
machtige geslacht van dien naam uit de Groninger OmmeÂ
landen, dat te Zuid broek een sterken burcht bezat, geÂ
naamd Drostenborgh of Gockingaheerd (thans nog op
de stafkaart aangeduid).
Dit oude geslacht had tot stamvader Eppo Gockinga,
in 1260 erfhoveling (nobilis) te Broek, Reiderland en
Pekelborg, stichter van het klooster Heiligerlee en stierf
â?? zooals wij thans weten â?? in de manlijke lijn uit
met Bodewijk' Eppo Gockinga, geb. Groningen in 1743.
(Zie: Genealogisch overzicht der oude Gockinga's, bijlage
bij het art.: Geslachten Werumëus en Gockinga, door
Chr. J. Polvliet, in Genealogisch-Heraldische Bladen,
1906, nrs 1â??6.)
Door sommige schrijvers werd aangenomen, dat de
tegenwoordige Gockinga's in de vrouwelijke lijn uit het
oude geslacht van dien naam stamden. Zij hielden Mr.
Scato Gockinga (1624â??1683), raadsheer te Groningen,
secretaris van Gedeputeerde Staten, voorzitter der Staten
Generaal, curator der Groningsche Hooge School, van
wien alle tegenwoordige Gockinga's afstammen, voor een
zoon van Ludolf Renrici (Werumëus) en Rille Gockinga
(dochter van den Ommelander-syndicus Scato Gockinga.)
Eene familieoverlevering, neergelegd in eene genealogie
van het geslacht Gockinga van de hand van Mr. Joseph
Gockinga (1826) gaf hem echter tot ouders kapitein Eppo
Gockinga, broeder van Rille voornoemd, en Clara Eyssinge.
Zelfs de heer Polvliet, die in zijn bovengenoemd artikel
de onmogelijkheid van eene afstamming uit Eppo en de
groote waarschijnlijkheid voor eene afstamming uit Rille
ten duidelijkste aantoont, eindigt zijne beschouwing over