179 180
waarin hij wordt aangeduid als: Everardus de Balveren,
reddituarius supremus terrarum Gelrensium
Intusschen wil het mij voorkomen, dat de redactie van
Nederland's Adelsboek ook hier ten onrechte twee personen
heeft vereenzelvigd. Het heeft echter geen zin zulks
verder na te gaan, immers het staat vast, dat noch de
Bommelsche schepen Evert van Balveren Wïllemsz., noch
de overste rentmeester Evert van Balveren de vader kan
zijn geweest van Adriaan van Balveren.
Adriaan van Balveren toch, die, zooals Nederland's
Adelsboek mededeelt, in 1450 te Drumpt werd beleend,
ontving den 3den Juli van dat jaar een derde gedeelte
van den tiend te Rumpt 2) als leenvolger van zijnen vader
Jan van Balveren! 3)
Wij kunnen dus gevoegelijk eene streep halen door
de eerste drie generatiën van het geslacht van Balveren,
opgegeven door Nederland's Adelsboek, en beginnende
bij de vierde generatie aan den daar genoemden Adriaan
van Balveren tot vader geven eenen Jan van Balveren,
overleden omstreeks 1450.
Omtrent dezen Jan van Balveren was natuurlijk meer
te vinden. Gegeven dat zijn zoon zijn leenvolger was,
lag het voor de hand de vroegere beleeningen na te gaan.
Daarbij bleek mij, dat Jan van Balveren zelf werd beÂ
leend 21 October 1441 bij opdracht van Joncfrou WilJiem
van Aclcoy, weduwe van Giisbert Piick, en dat hij op dienÂ
zelfden dag Johanna van Heerlair van Merwiick, sinen
echte ende wittaftige wive, aan dit leen lijftochtte 4). De
moeder van Adriaan van Balveren behoorde dus tot het
welbekende geslacht van Herlaer, een naam, die waarlijk
wel mag worden genoemd.
Daar Jan van Balveren dit leen verkreeg bij overgift,
had het geen zin de vroegere beleeningen verder na te
gaan en trachtte ik langs anderen weg meer te vinden.
Als punt van uitgang nam ik toen de mededeeling van
Nederland's Adelsboek, dat Adriaan van Balveren, die
vóór 1473 overleed, werd beleend met Delwijnen. Het
Geldersche leenregister berustende in het Rijksarchief
te Arnhem wees mij daarbij den weg. In het deel beÂ
vattende de in het kwartier van Nijmegen gelegen leenen
komt onder n°. 302 voor â??een huys ende hofstat gelegen
in den gerichte van Delwinen' ca. en daarmede werd
Adriaan van Balveren in 1467 beleend. De desbetreffende
acte werd door mij in het leenactenboek (C, fol. 27) naÂ
geslagen, maar -leverde niets bijzonders op. Na Adriaan's
dood werd 10 October 1473 zijn zoon Johan van Balveren
met dit leen beleend. In deze acte (D, fol. 29) staat dat
Johan van Balveren Ariaenss. met dit huis ca. werd
beleend â??gheliic hem dat van Adriaen van Balveren,
synen vader, aen verstorven is'. Eene soortgelijke
mededeeling ontbreekt in Adriaan's beleening van 1467,
maar aangezien uit het leenregister van Oudmunster beÂ
kend is, dat Adriaan van Balveren reeds in 1450 leen-
1) De oorkonde is in haar geheel afgedrukt in Mr. G-. van Hasselt's
Roozendaal, blz. 180, en berust in het Rijksarchief te Arnhem (CharterÂ
verzameling Rekenkamer, n° 2383).
2) Rumpt en Drumpt zijn, zooals bekend, niet identiek. Is van
Rumpt Drumpt gemaakt met het oog op de bovenaangehaalde opÂ
dracht van het huis te Drumpt door Henriek van Balveren in 1332?
') Rijksarchief Utrecht, Leenregister van Oudmunster 1438-1561 (n°.
599), fol. 31vso .Aldaar is tevens te zien, dat Adriaan van Balveren dit
leen tenzelfden dage opdroeg ten behoeve van Joncfrouwe Evert van
Balveren, Adriaens suster van Balveren voirg., voor wie de leeneed werd
afgelegd door Ott van Saeften van Beynoy, hoer geëchte ende getroude man.
*) Ibidem, fol. 20â?¢ en 21.
volger zijns vaders Jan van Balveren was, laat het
zich denken, dat Adriaan in 1467 slechts den leeneed
heeft vernieuwd en hij reeds vroeger met het huis te
Delwijnen zal zijn beleend. Immers ook dit leen zal hij
als leenvolger zijns vaders hebben bekomen, want het
Geldersche leenregister leert, dat Adriaan's onmiddellijke
voorganger was Jan van Balveren, beleend in 1436, die
zelf leenvolger was van Evert van Balveren, beleend in
1424. Laatstgenoemde beleeningen, te vinden in deel B
fol. 9VS0 en fol. 21, verspreiden geenerlei licht aangaande
de familieverhouding, welke tusschen deze leenmannen
zal hebben bestaan. De gissing ligt evenwel voor de
hand, dat de Jan van Balveren van 1436 een z o o n zal
zijn geweest van den Evert van Balveren van 1424. Dit zal
dus nader moeten worden onderzocht en daarna behoort
te worden nagegaan, of deze Evert van Balveren identiek
is met den gelijknamigen tollenaar van Zalt-Bommel,
den schepen dier stad, of met den landrentmeester ').
De schepen, die uitdrukkelijk Wïllemsz. wordt geheeten,
zooals boven is gezegd, voerde een geheel ander wapen
dan de huidige van Balveren's, maar dat van den land
rentmeester vertoont wél overeenkomst daarmede, zoodat
het waarschijnlijker is, dat laatstgenoemde identiek is
met den leenman van 1424, dan de schepen.
Hoe dit echter ook zij, duidelijk is, dat de stamreeks
van Balveren, zooals die in 1912 werd opgegeven, niet
gehandhaafd kan blijven, en dat het laatste woord ten
opzichte van de afstamming van dit geslacht nog lang
niet is gezegd.
Excerpte n uil het Boe k der Morgengaven ,
berustend e in het Zutphensc h archief ,
gemaakt door J. D. WAGNER.
De laatste acte luidt:
Anno 1572 optenn Dinxdach nhae Margarete Virginis
(15 Juli) voir Ruhter, Cornelis Iseren unnd Jasper Cloeck
in loco Doys.
Wolter vann Roldt hefft Johanne vann Lummenn syner
vierde echte beslaepener huisfrouwenn thoir morgengaeve
gheghevenn eins twee hundertolde schilde vann oir beyden
guidt sunder argelist.
1571. maand, na purificatio Marie virg. (5 Febr.)
Johan Kreynck. Joffer Gerberich van den Walle.
300 o. sch. van oer beyder goed.
1571. maand, na Apolonia (12 Febr.)
Die erentveste en froeme Henriek Goltstein.
Joffer Walraven van Haeften zijn tweede huisvr.
400 o. sch. van zijn goed alleen.
1571. goensdach na reminicere (14 Maart).
Geridt Cloeth. Mechteld van der Capellen.
40 keizer gulden van oir beider goed.
1570. maand, na Exaudi (8 Mei).
Johan Barner. Joffer Anne iVoirdingek.
600 o. sch. van oir beider goed.
1570. maand, na octave van sacramenti (5 Juni).
Gerlich van Buerlo. Joffer Gerit Veer.
300 o. sch. van oir beider goed.
M Voor een onderzoek komen in de eerste plaats in aanmerking de
in het Rijksarchief te Arnhem nog voorhanden rekeningen van den
landrentmeester 1426â??1427 (Rekenkamer, A 1) en van den tollenaar
te Zalt-Bommel 1423â??1424, 1429â??1431, 1432â??1433 (Ibid., A 4 b),
welke ik geene gelegenheid had te raadplegen.