273
274
het genealogische gedeelte ten goede had kunnen komen.
Uit een en ander kan worden afgeleid, dat door de
Redactie aan dit heraldische gedeelte meer dan gewone
beteekenis wordt toegekend. Dit zou op zichzelf kunnen
worden toegejuicht, waar toch, ook onder genealogen,
de heraldiek een tijdlang min of meer in discrediet scheen
te geraken, tegen welke betreurenswaardige verwaar
loozing thans weer een gelukkige reactie valt op te merken.
Maar dan ware te verwachten geweest, dat aan deze
materie ook meer dan gewone zorg was besteed. Dat dit
niet is geschied mogen de volgende regelen aantoonen,
met welke critiek geenszins bedoeld wordt het veelszins
voortreffelijke werk der tegenwoordige Redactie af te
breken, doch wel z. m. te bevorderen, dat op dit punt
de komende jaargangen nog eens aan een grondige revisie
worden onderworpen.
Als algemeene opmerking moge voorafgaan, dat naar
onze bescheiden meening de Redactie terecht voor de
â??officieele beschrijving' een eigen beschrijving in de plaats
stelt, doch dat deze in vele gevallen niet overeenkomt
met de afbeelding, uit welke omstandigheid ook zonder
eenige verdere kennis der wapens, kan worden afgeleid,
dat één van beiden foutief moet zijn, voorts dat bij de
beschrijving niet eenzelfde systeem wordt gevolgd en veel
overbodige uitwijdingen worden gevonden, waaronder b.v.
het herhaaldelijk â?? niet altijd â?? vermelden der plaatsing
van 3 stukken als â??2 en 1' of â??2 boven en 1 onder'
hetgeen als vanzelf sprekend, niet behoorde te worden
vermeld (wel natuurlijk de afwijkingen van dien regel),
en vooral de nauwkeurige beschrijving van enkele uiterÂ
lijke versierselen als b.v. de wrong, die immers steeds
kan worden aangebracht, wanneer althans geen gekroonde
helm wordt gevoerd (hetgeen wel uitdrukkelijk pleegt te
worden vermeld) *), terwijl de kleuren â?? ook behoudens
vermelding van het tegendeel â?? met die der dekkleeden
overeenstemmen.Deze laatste te beschrijven als b.v. blauwÂ
goud bij een schild, waarin alleen deze beide kleuren voorÂ
komen (Alberda, v. Aefferden, v. Balveren), is overbodig.
Bij von Bose vernemen wij zelfs, geheel ten overvloede,
dat het schild wordt â??gedekt door een helm van zilver,
getralied en gesierd van goud, gevoerd van rood met
een wrong', enz.! Bij enkele families, b.v. de Beijer
(Betuwe), zijn inderdaad alleonnoodige toevoegsels terecht
vermeden, waarom dan niet steeds?
Zoo vinden wij een eenhoorn beschreven als â??klimÂ
mend' (Aebinga v. H.), de gewone stand, dus overbodig,
hetzelfde geldt voor de schildhouders van v. d. Boren,
de Behr en vele andere. Voorts leest men bij v. Brienen
(Veluwe) â??springend' en bij v. Brienen (Amersfoort)
â??klimmend'. Ook hier hebben wij o. i. te doen met een
eenhoorn in zijn gewonen stand, zooals de teekening
ook duidelijk aangeeft. Bij paarden, herten, eenhoorns,
enz. is het meestal moeilijk, en o. i. ook onnoodig, uit
een eenigszins andere plaatsing der achterbeenen af te
leiden dat bedoeld is ze â??springend' af te beelden. Ook
de teekenaar van N. A. gaat hier met eenige vrijheid
te werk: de eenhoorn bij v. Brienen (Veluwe) is beslist
als â??klimmend' afgebeeld, hoewel beschreven als â??sprinÂ
gend' (Rietstap bij beiden â??saillant') zooals ook bij de
Charon, waar de teekenaar weer een eenigszins anderen
') Slechts laat men de wrong gewoonlijk weg, wanneer een hoed
als helmteeken dient.
stand der achterbeenen schijnt te hebben bedoeld. Is
inderdaad voor beide geslachten v. Brienen uitdrukkelijk
een. verschillend wapen vastgesteld, dan had dit ook
in de teekening beter kunnen uitkomen.
De â??bruine' leeuwen (v. Akerlaken enz.) waren beter
als van natuurlijke kleur te beschrijven, met weglating
van â??roodgetongd'.
Het helmteeken van d'Ablaing, Bas Backer, e. a. is
een uitkomende leeuw, niet â??omgewend', in welk geval
hij tegen de richting van den helm in zou staan '). HetÂ
zelfde geldt voor v. Aerssen, v. Alderwerelt enz., en voor
den draak van Bloys v. Treslong, den hond van v. Breu-
gel enz.
Dat het hartschild bij Alemans en Alewijn â??over alles
heen' gaat, en niet in het 29 en 3e kwartier ligt, kan
ook wel zonder die uitdrukkelijke vermelding worden
begrepen en volgt bovendien reeds uit de interpunctie.
Een vlucht â??rechts goud, links zwart' noemt men een
vlucht van goud en zwart (zie b.v. Berg naast den Beer P.).
Het helmteeken van v. Alphen en de Brauw wordt als
â??aanziend' beschreven, wij betwijfelen of dit juist is
en meenen, dat de uitkomende osse - of hertekop steeds
de richting van den helm behoort te volgen.
Waarom aan het hoofd van het belangwekkend artikel
v. Asbeck het wapen niet op de traditioneele wijze is
aangegeven met de eerste ruit van de tweede rij aanÂ
stootend aan de tweede van de eerste rij enz , blijkt
niet, dergelijke kleine afwijkingen, hoe weinig betee
kenend ook, geven iets onrustigs aan de teekening.
D'Aubremé wordt afgebeeld zonder het boordsel, dat
de â?? naar wij meenen juiste â?? beschrijving wel verÂ
meldt. De â??nederwaartsche vlucht' der arenden van
d'Aulnis komt in de teekening niet tot haar recht, de
midden uit den rug oprijzende vleugel is althans zeer
vreemd! De â??halve leeuw, opkomende' (Backer) kan geÂ
voegelijk als een â??uitkomende leeuw' zonder meer worden
beschreven, dat de bol, dien hij vasthoudt, juist â??klein'
behoort te zijn, was ons niet bekend en blijkt ook niet
voldoende in de afbeelding. De zilveren adelaar van
Bas moet in de teekening zijn olijf takje missen, hoewel
de omschrijving het noemt. Bij Calkoen (baronale tak)
is dit laatste niet het geval. Wij hebben niet onderzocht
of inderdaad bij de toekenning van dit ingewikkelde
wapen verzuimd is daarin dat van Bas volledig op te
nemen, dan wel of ook hier een onnauwkeurigheid van
N. A. moet worden geconstateerd. Evenmin is ons bekend
of de sterren van het wapen Baud vijfpuntig moeten
zijn, zooals de teekening aangeeft, maar waartoe ze
dan beschreven als zespuntig? Dergelijke incongruenties,
waardoor de geheele vermelding van het wapen onvolÂ
doende, ja onbruikbaar wordt, hadden o.i. in elk geval
kunnen worden vermeden.
De linker-schildhouder van Beelaerts houdt, voorzoover
ons bekend, als ieder rechtgeaarde griffioen den staart
tusschen de beenen, men zou dus kunnen beweren, dat
dit geen vermelding behoeft en alleen de uitzonderingen
moeten worden aangegeven (vgl. v. Bylandt). Deze regel
is echter niet dermate vaststaand, dat wij de gegeven
omschrijving zouden willen wraken, doch wel mag men
vragen waarom bij de andere talrijke griffioenen dan
niets over den staart wordt gezegd.
') Zeldzaam voorbeeld zie Ned. Patriciaat IV bl. 379.