De Nederlandsche Leeuw, jaargang 37 (1919)

365 366 op schilderijen, platen en andere voorstellingen, deel uit­ makend van de stoffeering van een perceel, voorzoover die wapens een bijkomstig onderdeel van de voorstelling vormen (art. 19, 5e). 8) Ten aanzien van blazoenen op automobielen, rijtuigen, p leizier vaartuigen enz. is de heer Labrijn milder gestemd dan tegenover wapens op de hierboven onder A. en B. aangeduide voorwerpen. Hier laat hij het â??bezit' van het wapen vrij en treedt de ficus eerst op wegens het bezigen van genoemde vervoermiddelen. Van waar deze plotselinge bevoorrechting van de weelderigste uiting van â??heraldischen pronk' 9)? Want dat ook personen, wier aanslag in de Rijksinkomstenbelasting naar een be­ lastbaar inkomen van minder dan f 5000 is vastgesteld, van deze gunstige bepaling zouden profiteeren, is niet waarschijnlijk, al rekent de heer Labrijn ons met bureau­ cratische nauwgezetheid voor, hoeveel deze minst­ geprivilegieerde groep van belastingbetalers wegens het Lezigen van gearmorieerde automobielen en pleizier vaartuigen zal hebben op te brengen. De voorgestelde belasting is wat de rubrieken Aâ??C betreft betrekkelijk niet zwaar (f 15â??f 150). Zij treft ge- gelijkelijk alle personen, die onder dezelfde rubriek vallen, zonder onderscheid of men één of meer met wapens ver­ sierde voorwerpen bezit. Onevenredig zwaar drukt de belasting daarentegen op de belastingplichtigen volgens letter D, die f 150 per wapen moeten betalen. Indien niet een zeer ruim gebruik gemaakt wordt van de bevoegd­ heid, welke art. 18 van het ontwerp aan de Kroon wil toekennen, om de volgens die rubriek verschuldigde be­ lasting geheel of ten deele kwijt te schelden voor wapens met historische of kunstwaarde, dan vreezen wij, dat menig eerbiedwaardig en interessant monument onher­ roepelijk zal worden geschonden. Want wij meenen niet te overdrijven, wanneer wij het aantal eigenaren van gedenkteekenen met geschiedkundige waarde, die om de heraldiek niets geven en zelfs zonder zich de moeite van een beroep op de Kroon te getroosten hun eigendom van zijn heraldische versierselen zullen ontdoen, niet gering achten. Het beroep op de Kroon staat de heer Labrijn niet toe aan eigenaren van voorwerpen van kunst of kunst­ nijverheid, vallende onder letters Aâ??B. Voor hen heeft' hij een ander middel bedacht om aan den greep van den fiscus te ontkomen. Art. 20 van zijn ontwerp bepaalt, dat aan de hier bedoelde belastingplichtigen vrijstelling zal worden verleend, indien de wapens ten genoege van den ontvanger der directe belastingen onzichtbaar worden gemaakt of de voorwerpen, waarop zij zijn aangebracht, onder verzegeling worden bewaard. Degenen, die de be­ lasting niet willen betalen en bedoelde voorwerpen niet willen of kunnen missen, zullen derhalve hun toevlucht moeten nemen tot het onzichtbaar maken of verwijderen der wapenfiguren. Ieder rechtgeaard heraldicus houdt zijn hart vast bij de gedachte aan de belangrijke gegevens op wapenkundig gebied, die hierdoor verloren dreigen te gaan. Het zijn toch niet steeds de â??gegoeden' en â??aanzienlijken' van heden, die herinneringen aan vroe geren welstand bewaren. Integendeel, menigeen die het thans niet breed heeft, is nog in het bezit van familie- 8) Ook reclame- en ambfcswapens vallen volgens het ontwerp niet onder de belasting (art. 19, 1*â??4'). °) Labrijn, p. 3. stukken, die voor hem slechts ideëele waarde hebben. Wanneer de fiscus ook deze uitgebreide groep van per­ sonen niet tegemoet komt, zullen velen er toe komen öf hun bezit van de hand te doen óf dit volgens het advies van den heer Labrijn 1 °) te ontsieren door de wapens met strooken gekleurd linnen of papier te o verplakken öf â?? wat het ergste zijn zou â?? dit van de heraldische figuren te ontdoen. Vooral ten opzichte van familie­ portretten zal â?? vreezen wij â?? de verfkwast wonderen verrichten. De heer Labrijn ziet een bijzondere aantrekkelijkheid van zijn belastingontwerp in de volkomen vrijheid, welke een ieder bezit, haar al dan niet op te brengen: â??wien zij', â?? zegt hij â?? â??om welke reden ook, hinderlijk is, die kan haar ten allen tijde ontgaan' 1'). Wij van onzen kant zien juist in deze aantrekkelijkheid het zwakke punt van het ontwerp uit een fiscaal oogpunt. Juist de om­ standigheid, dat allen, die zulks willen, zich gemakkelijk aan deze belasting zullen kunnen onttrekken, ontneemt haar o. i. alle levensvatbaarheid. De staat heeft in den tegenwoordigen tijd voor zijne financieele politiek hechtere steunpunten noodig dan een belasting, die a. h. w. op drijfzand zou zijn gebouwd. De heer Labrijn raamt haar opbrengst op zijn laagst op f 1.772.500.â??, doch meent, dat zij zeker 2 a 3 millioen zal bedragen. Wij vreezen, dat hij bij deze becijfering juist met de â??aantrekkelijke' zijde van het ontwerp al te weinig rekening heeft ge­ houden ! â??Tegenover de ontvangsten staan geringe uitgaven. Nieuwe belastingambtenaren zijn voor de uitvoering der wet niet noodig en de dienst der tegenwoordige zal er niet noemenswaard door worden verzwaard', meent de schrijver der brochure. Is dit wel zoo ? Iedere belasting, die gemakkelijk ontdoken kan worden, vereischt strenge controle. Wij zien integendeel een drukken tijd aanbreken voor de ambtenaren, die tot taak zullen hebben ten huize van de particulieren het toezicht uit te oefenen op den staat, waarin zich de verzegeling der met wapens ver­ sierde voorwerpen, of de onzichtbaarmaking dier wapens zal bevinden (art. 20 en 30). Hetzelfde geldt voor hun confraters, die de opening zullen hebben te eischen van kasten, kisten, laden en andere afgesloten ruimten in privé-woningen, teneinde zich te overtuigen of daarin ook voorwerpen aanwezig zijn, waarop of waarin wapens zijn aangebracht (art. 30). En zullen de ambtenaren der directe belastingen enz. niet tijd te kort komen, die in hun jacht op heraldiek het publiek op den openbaren weg en in openbare vervoermiddelen en lokaliteiten aan den lijve zullen hebben te onderzoeken teneinde zich er van te vergewissen of op zichtbaar gedragen lijf­ sieraden wapens zijn aangebracht? (art. 29). Het meest zal echter de reeds ontredderde diénst der Posterijen van de wet-Labrijn te lijden hebben. Wie zich wel eens van de omvangrijkheid van den inwendigen dienst in een postkantoor van een groote stad op de hoogte gesteld heeft, zal zich rekenschap kunnen geven van de stagnatie, die in het bedrijf ontstaan zal, wanneer de postamb­ tenaren, op het verzoek der ontvangers der directe belastingen enz., verplicht zullen zijn aanteekening te I0) Labrijn, p. 27. n) Labrijn, p. 4.