De Nederlandsche Leeuw, jaargang 37 (1919)

139 140 gesteld, als zij te goeder trouw meende te mogen afgaan op gegevens, verstrekt door een lid der familie zelve, dat van de geschiedenis van zijn geslacht eene speciale studie scheen te hebben gemaakt en dus beter dan iemand anders hiervan op' de hoogte had kunnen zijn. Dat de Red. van Ned. Adelsb. haar vertrouwen ver­ keerd plaatste, heeft het door ons ingesteld onderzoek, waarvan wij de resultaten in ons vorig opstel publi­ ceerden, reeds duidelijk in het licht gesteld. De thans verschenen lijvige brochure van Dr. Teixeira, welke als eene â??bijdrage tot de geschiedenis betreffende oud Spaansch-Portugeesche geslachten in Nederland' en voorzien van het etiket â??uitsluitend naar authentieke en officieele bescheiden' het publiek wordt aangeboden, moge er misschien op berekend zijn op den oppervlak kigen .lezer indruk te maken, zij geeft ons bij eene meer critische beschouwing van haren inhoud, allerminst aan­ leiding om onze conclusies zelfs in het geringste te wijzigen. Wij willen niet verhelen, dat het ons moeite heeft ge­ kost dë pennevrucht van 'Dr. Teixeira de Mattos tot bet einde toe door te lezen. Niet alleen vanwege den zeer onbehoorlijken toon, waarvan de schrijver zich vrij­ wel doórloopend bedient. Deze kan ons niet déren en verzwakt slechts zijn betoog. Wij hebben meer op. het oog de verwarrende hoeveelheid overbodige gegevens, welke men in de brochure aantreft, die de kern van de zaak waar het om gaat niet raken en het debat voortdurend op zijwegen voeren. Voegt men hieraan toe, dat de schrijver onze woorden â?? ook die uit particuliere gesprekken â?? herhaaldelijk verkeerd citeert om dan hierop zijne verdediging te baseeren, dan zal het ieder duidelijk zijn, dat de lezing dezer brochure ons geduld vaak op de proef gesteld heeft. Het ligt niet in onze bedoeling alle onjuistheden, die in Dr. Teixeira's geschrift voorkomen, te weerleggen. Dit zou ons te ver voeren. Wij zullen ons in hoofdzaak bepalen tot hetgeen door den schrijver rechtstreeks ter refutatie van ons artikel werd aangevoerd, al vreezen wij nu en dan genoodzaakt te zullen zijn ook aan neven­ zaken onze aandacht te schenken, wanneer dit in het belang der waarheid geboden mocht zijn. Wij volgen den draad van ons vorig opstel en zullen dan in de gelegenheid zijn de critiek van onzen opponent gelei­ delijk ter sprake te brengén. 4) Het oordeel van Jhr. Dr. E. Teixeira de Mattos over hetgeen wij schreven is verre van vleiend. Reeds op de eerste pagina van zijn verweer lezen wij: â??'... niet alleen, hetgeen men nauwelijks na zijn op con­ trole aandringend en toon aan de Redactie van het Nederl. â??Adelsboek zou verwachten, blijken zijn eigen bronnen â??soms.reeds op het eerste gezicht aanmerkelijk troebel,â?¢ â??'waardoor zijne mededeelingen nader moesten onderzocht â??worden, maar zijn betoogtrant is doorgaande propagan­ distisch of tendentieus en veelal bezijden de waarheid. â??Zelfs bij de meest op den voorgrond gebrachte punten â??staan zijne feitelijke opgaven in lijnrechte tegenspraak *) Aangezien onze repliek op de omvangrijke brochure van Jhr. Teixeira de Matros noodzakelijkerwijs veel plaatsruimte zou eischen, â?¢waren wij aanvankelijk voornemens haar eveneens in brochure-vorm te doen verschijnen, Het Bestuur was echter van oordeel, dat publi­ catie van ons artikel in het Maandblad, waarin ook het eerste opstel over hetzelfde onderwerp geplaatst werd, de voorkeur verdiende. â??met de anthentieke bescheiden om welke hij niet op â??houdt te roepen en die hij, zij het zonder mijn voor­ kennis uit mijn eigendom een niet door mij te bepalen â??aantal dagen in bezit genomen had'. 5) Wij zullen zien, wat hiervan waar is. I De beweerde afstamming uit het oud-adellijk geslacht de Sampayo. Wij vingen ons vorig artikel aan met eene bespreking van den zoogenaamden wapenbrief, waarbij volgens Ned. Adelsb. â??Dom Diego de Teixeira de hampaió' op zijn verzoek van Don Pedró de Sa'azar, wapenkoning van Philips IV, d.d. Madrid 3 Maar.t-1643 bevestiging verkreeg van zijn ouden adel en afstamming der oude Sampaio's van Portugal. Wij deden uitkomen, dat de Red. van Ned. Adelsb. den inhoud van den bewusten wapenbrief niet gekend moest 'hebben, aangezien deze laatste over eene bevestiging der afstamming van voor­ noemden Diego uit het oud-adellijk geslacht de Sampayo met geen woord rept en zich bepaalt tot de simpele verklaring, afgegeven ten verzoeke van Diego Tejeira 6) Deze laatste beschuldiging wordt door Dr. T. in zijn noot 1) nog aangedikt, alwaar men o.m. lezen kan, dat wij een groote verzameling documenten, deel van zijn eigendom en in veilige bewaring liggende bij Prof. Blok, zouden hebben weggehaald, voorgevende, dat hij ons daartoe vergunning gegeven â?¢ had. Dit nu is ten eenenmale onwaar en vereischt nadere toelichting.' Toen wij na de verschijning van Ned. Adelsboek 1918 besloten de genealogie Teixeira aan een onder­ zoek te onderwerpen, stelden wij ons in verbinding met Dr. T., van wien wij wisten, dat hij van dit onderwerp een speciale studie had gemaakt. Hieruit .ontspon zich weldra èene correspondentie, die den heer T. aanleiding gaf ons d.d. 18 Jan. 1918 zelf het voorstel.te doen, om ons de documenten, waarin wij het meest belang stelden, aangeteekénd toe te 'zendend Ook in volgende brieven dd. 1 Febr. en 7 Febr. d.a.v. is er sprake van toezending dier stukken. 'Wij namen het aanbod dankbaar aan. Van de uitvoering bleek echter voorloopig niets te kunnen komen. doordat de door ons gevraagde documenten â?? op enkele photo's na â?? zich ten huize bevonden van Prof. Blok te Leiden,- die â??â?¢ naax wij vernamen â?? de plaatsing van een artikel van den heer T. over het Judaïsme in Portugal in Nijhoffs Bijdragen in .overweging had genomen. Dit bracht ons op de gedachte aan Prof. Blok de vraag te richten of Z. H. Gel. deze stukken nog langen tijd onder zich.dacht te houden, zoo niet, dan zouden wij geduld oefenen, in het tegenovergestelde geval verzochten wij hem 'ons in de gelegenheid te willen stellen bedoelde documenten ten zijnen huize in te zien. Hierop' noodigde Prof. Blok ons ten zijnent. Bij ons bezoek d.d. 18-Febr. d.a.v. bleek het documenten-materiaal van Dr. T. zoo omvangrijk te zijn, dat wij de ons interesseerende stukken in den beschikbaren tijd onmogelijk alle konden raadplegen, waarom Prof. Blok zoo vriendelijk was ons aan te bieden, de ver­ zameling ter rustige bestudeering mede naar huis te nemen, waartoe hij de vrijheid meende te mogen nemen, omdat ook hij van Dr. T. vernomen had, dat wij na hem in de stukken zouden komen. Wij namen het 'aanpod dankbaar aan. Eenige dagen later onze correspondentie met Dr. T. vervolgend, deelden wij hem het gebeurde mede, er tevens op wijzend, dat wij éénstuk, waarin wij belang stelden, in de dossiers niet hadden aangetroffen. Een opgewonden brief was hierop het antwoord en op 25 Febr. haalde de heer T. met groot misbaar de stukken bij ons weg. Van â??een zeer langdurig noodzakelijk onder­ zoek'', waarvan hij t. a. p. spreekt, was hierbij geen quaestie, al duurde dit bezoek langer dan ons lief was. Wij hadden de stukken juist ééne week onder onze berusting gehad en niet â??ettelijke dagen'', zooals dr. T. op p. 86 zegt, echter lang genoeg om het documenten­ materiaal op zijn juiste waarde te leeren schatten. Het ontbrekende stuk â?? eenphotoâ?? werd door Dr. T. na zijn thuiskomst terug gevonden. De correspondentie, die op deze zaak betrekking heeft w.o. een schrijven van Prof. Blok d.d. 21 Nov. 1918, waarin Z. H. Gel. de lezing van den heer T. omtrent het gebeurde volstrekt onjuist, de onze daaren­ tegen volstrekt juist noemt, hebben wij in handen gesteld van den Voor­ zitter van het Genootschap. Wij wenschen de handelwijze van den heer T., die van de juiste toedracht der zaak vólkomen op de hoogte is en desniettemin zich niet ontziet ons valschelijk te beschuldigen, hier niet hadèr te' qualificeeren.