De Nederlandsche Leeuw, jaargang 37 (1919)

141 142 Sanpayo, wonende sa) te Antwerpen in Vlaanderen, dat in de wapenboeken van den Spaanschen adel, onder berusting van voornoemden wapenkoning, het wapen beschreven wordt van het geslacht Sanpayo, afkomstig uit Oio in Portugal, welk wapen dan in den brief nader omschreven wordt onder mededeeling, dat allen, die op wettige wijze uit dit geslacht gesproten zijn, ge­ rechtigd zijn het in bepaalde gevallen te voeren. Der- - halve constateerden wij, dat de wapenbrief', zelfs wanneer de echtheid van dit document boven allen twijfel verheven was, als bewijsstuk voor de afstamming der Teixeira's uit het oud-adellijk geslacht de Sampayo geen gewicht rn, de schaal kon leggen. De.heer Teixeira vermag ons betoog niet te weerleggen. Wel haalt hij op p. 5 eenige bepalingen aan uit â??oud Spaansch-Portugeesche 'wetten' betreffende de onder teekening van wapenbrieven, waaruit zou blijkeD, dat â??de Koninklijke gunst van een wapen', hetwelk â??bij erf­ opvolging wordt toegekend', verleend wordt in een diploma geteekend door den wapenkoning, deze bepa­ lingen doen hier niets ter zake, aangezien onomstootelijk uit den zoogenaamden wapenbrief van Diego Tejeira Sanpayo blijkt, dat aldaar van de verleening van een wapen geen sprake is. De vertaling van dien brief hebben wij in ons vorig artikel in extenso medegedeeld. Wij hadden haar ont­ leend aan den Semigotha, jaarg. 1913, een werkje, dat om zijne anti-semietische strekking over het algemeen met groote voorzichtigheid dient te worden geraadpleegd, maar dat in dit geval een betrouwbare gids bleek te zijn. Zelfs de heer Teixeira erkent in zijne brochure, dat deze vertaling â??in hoofdzaak juist' is en â??slechts in kleinigheden' afwijkt (pag. 4). Het lag derhalve voor de hand, dat wij van haar een dankbaar gebruik maakten, teneinde de juiste beteekenis van den wapen­ brief vast te stellen en wij kunnen slechts glimlachen, wanneer wij zien, hoe onze opponent, telkenmale wan­ neer hij den Semigotha zelf aanhaalt, dezen bij zijne lezers inleidt als â??de pamflet-vrienden van den heer Lucassen'! (Zie o.a. p. 91). Intusschen is Dr. Teixeira vooral vertoornd, omdat wij, den wapenbrief besprekende, de echtheid van dit docu­ ment in het midden lieten. Hij schrijft (p. 5): â?? de heer Valck Lucassen laat hier de mogelijkheid â??open, dat de echtheid niet boven allen twijfel verheven â??is. Toch weet de heer Lucassen, dat dit authentieke â??document in originali bestaat bij de familie, 4 groote â??folio perkamenten bladzijden in kleuren en metalen â??met waszegels, â?? hij heeft het bewijs daarvan gezien, â??evenals de Redactie van het Nederl. Adelsboek die hierbij â??nauwkeurig te werk ging, zoowel op de eerste als op â??de laatste zijde van het fotografische document staat â??duidelijk het kenmerk van registratie der leges in â??Nederland in 1817. â??De toevoeging van den heer Valck Lucassen is dus â??lasterlijk.' B») Dr. T. noemt het foutief, dat wij â??residente en Amberes' even­ als Henriques de Castro (Keur v. Grafst. p. 104) vertaalden door â??wonende te Antwerpen' en niet het deftiger klinkende â??resi de erende' bezigden. Voor wonen â?? zegt hij â?? is steeds het woord â??inorar' in acten gebruikelijk. Intusschen vertaalt Tolhausen, Neues span.-deutsch. u. deutsch-span. 'Worterbueh, Leipzig 1891, het w. â??residir' in de eerste plaats door â??wohnen'. De Duitsche vertaling van den wapenbrief heeft ook â??wohnenden'. Wij vreezen, dat onze opponent zich hier door zijn temperament heeft laten meesleepen of anders de portee van zijne woorden niet begrijpt. Wij hebben nimmer ontkend, dat de wapenbrief â?¢ be­ stond , inderdaad hebben wij hiervan gedurende. eene week eene photographische afbeelding onder onze be­ rusting gehad. Het is echter juist deze afbeelding, die bij ons eenigen twijfel had opgewekt aangaande de echtheid van dit document. De registratie van 1817 bewijst deze al, evenmin als de omstandigheid, dat het stuk blijkbaar bij de adelsverheffing in dat jaar heeft dienst gedaan. Het is toch een algemeen bekend feit, dat in dien tijd de Hooge Raad van Adel de echt­ heid der aan dit College voorgelegde stukken vaak zeer oppervlakkig onderzocht. Nu de heer Teixeira de Mattos de echtheid van den wapenbrief echter op zoo scherpe/ wijze in het debat betrokken heeft, zouden wij het zeer op prijs stellen, indien hij dit stuk door eene wederzijds te benoemen commissie van deskundigen wilde laten onderzoeken, aan wie dan tevens de photographische reproductie zou dienen te worden toevertrouwd. Aan deze -commissie zouden wij dan ook in overweging willen geven inzage te verzoeken van een tweeden wapenbrief van gelijken inhoud, welke het eigendom is van de erven Mr. Isaac Teixeira d!Andrade,,.ten vorigen jare te Amsterdam overleden. Deze wapenbrief, dien wij gezien hebben, is ook 4 folio perkamenten bladzijden groot, echter zonder waszegels. Het resultaat van dit onderzoek zouden wij met belangstelling tege­ moet zien, al herhalen wij hier nogmaals, dat de â??wa­ penbrief' â?? ook al is hij echt â?? als bewijsstuk voor de afkomst der familie Teixeira geen gewicht in de schaal kan leggen. In ons vorig opstel spraken wij reeds de veronder­ stelling uit, dat een dergelijke overweging ten grondslag moest liggen aan het feit, dat zoowel in 1817 als in 1888 en 1892, toen verschillende leden van het geslacht Teixeira in den Nederlandschen adelstand werden opge­ nomen, aan dezen niet een diploma van inlijving maar slechts van verheffing werd uitgereikt. De heer Teixeira nu noemt deze verheffing een onrecht (p. 11), hetgeen dë nieuwe onderzoekingen sinds dien tijd zouden hebben aangetoond. Wij zullen hieronder de gelegenheid hebben om de resultaten dier nieuwe onderzoekingen nader te beschouwen. Merkwaardig is, dat de heer Teixeira zich over het geleden â??onrecht' troost door de verheffing zijner familie als eene â??erkenning' van haren adel' op te vatten. â??Op grond van dien wapenbrief alleen' â?? schrijft hij â?? â??werd dan ook volgens de hier geldende â??voorschriften eigenlijk een recht erkend'door Nederland, â??zij het in ongracelijken vorm, giving too little, asking â??too much. Het lidmaatschap van Jhr. Isaac Teixeira, â??overl. -1828, in de vroegere ridderschap van Holland â??getuigt van verdere erkenning.' Wij zouden wel willen weten, welke hier geldende voorschriften .onze opponent op het oog heeft, want dat deze verheffing met eene erkenning gelijk, zou staan, is eene even groote absur­ diteit als dat de beschrijving in een der ridderschappen van eene verdere erkenning zou getuigen. Immers art. 63 van de G. W. van 1815 kende de bevoegdheid om in de Ridderschap beschreven te worden toe aan al wie door den Koning tot den adelstand verheven was en de