De Nederlandsche Leeuw, jaargang 39 (1921)

285 In 145 8 is Jacob Hagen pater va n dit klooster, de bewerker van Oudheden en Gestichten van Harderwijk l ) vermeldt echter, da t Jacob Wolf, oud-biechtvader in het klooster Hulsbergen, na 43 jaren in het Agnietenklooster te Harderwijk ,te zijn geweest, 5 Juni 147 7 overleed en in de kapel aldaar werd begraven. Mogelijk is dit de­ zelfde, of zijn er meerdere paters gelijktijdig geweest? Volgens denzelfden werd hi j in 1477 . opgevolgd door Herman van der Meer, di e 21 September 149 0 overleed en op he t koor begraven werd. Zeer waarschijnlijk is hij dezelfde als de bovengenoemde Harmen van Huls­ bergen, aangezien hi j eveneens afkomstig wa s van het klooster Hulsbergen. In 155 0 komt no g als pater voor Herman van Duysburgli, misschien is hij dezelfde als bovengenoemde Harmen van der Straten, althans in een in he t eind de r l68n eeuw opgestelde lijst va n paters zal me n niet licht een pater uit 155 0 vergeten, terwijl wat he t naamsverschil betreft, he t een gewoon ver­ schijnsel is, dat priesters hu n familienaam vervangen door dien va n hu n plaats va n herkomst. Namen van Heerlijkheden bij Geslachtsnamen, doo r Mr . W . LUNSINGH TONCKENS. Bij de Staatsregeling van 179 8 werden de zoogenaamde â??heerlijkheden' vervallen verklaard. Bij arrest van 13 November 191 4 (Weekblad va n het Recht no . 9810 ) besliste de Hooge Raad, da t door het Souverein Besluit van 26 Maart 181 4 (no . 20) niet de ambachtsheerlijkheden als zoodanig weer in het leven zijn geroepen, doch de gewezen eigenaren zijn hersteld in he t genot va n sommige daaraan verbonden voor deelen, welke zij zouden genieten als geivone en op zich zelf staande burgerlijke rechten. De Leidsche hoogleeraar in het Oud-Vaderlandsch Recht, mr. A. S. de Blécourt, zegt in een zijner artikelen over â??Heerlijkheden en Heerlijke Rechten' in het Tijd­ schrift voor Rechtsgeschiedenis (Deel II, Af lev. 1 pag. 130): â??Met de inwerking treding va n art . 4 der add . art . â??van de Grondwet van 184 8 was .dus het laatste spoor â??van heerlijkheden, va n eigenlijk gezegd e heerlijke â??rechten, verdwenen. Va n 1798â??1814 hebben ze niet â??bestaan, va n 1814â??1848 bestonden ze rechtens m.i . â??niet, doch heeft me n ze als bestaande aangemerkt, â??na 184 8 bestaan ze niet meer'. Heerlijkheden bestaan hier te lande du s niet meer. Daar he t onmogelijk is eigenaar te zijn eener niet be­ staande zaak, kan me n heerlijkheden niet erven of koopen. Niettemin trachten zij , die eene heerlijkheid meenen te hebben verkregen, den naam daarvan veelal me t hunnen geslachtsnaam te verbinden en schijnt het voor te komen, dat zij deze gecombineerde namen bij aangiften bij den Burgerlijken Stand, in he t bijzonder bij geboorteaan­ giften, als geslachtsnaam opgeven. Me n denkt wellicht aldus voor zijne nakomelingen den naam de r heerlijk­ heid een deel va n den geslachtsnaam te doen uitmaken. Is een dergelijke verandering van den geslachtsnaam geoorloofd ? Bij de invoering van ons Burgerlijk Wetboek in 183 8 heeft men de bestaande geslachtsnamen willen vastleggen. J) Oudheden en Gestigten v.h . bisd. Deventer 172 5 dl. II 370 . Indien toen iemand de n naam eener heerlijkheid als deel va n zijn geslachtsnaam droeg, bleef di e aldus samengestelde geslachtsnaam bestaan evenals elke andere, metterdaad gedragen, geslachtsnaam bleef bestaan. Bij artikel 63 van het Burgerlijk Wethoek is echter bepaald, dat me n zijn geslachtsnaam niet ma g veranderen of een anderen bij den zijnen voegen, zonder toestemming des Konings. Deze toestemming moet daarop uitdruk­ kelijk zijn gericht, zoodat me n zich niet ka n beroepen op een Koninklijk Besluit, da t niet naamsverandering of toevoeging to t onderwerp heeft, doch b.v . eene be­ noeming. He t fundament va n ons recht te dezer zake ,is dus , dat de geslachtsnamen blijven zooals ze in 183 8 waren. Hoe nu, indien zonder da t de Koning die toevoeging had bewilligd, namen va n heerlijkheden als deel der geslachtsnamen in de akten van den Burgerlijken Stand worden vermeld? Er wordt verschillend gedacht over de bewijskracht dier akten. De meeste schrijvers meenen, da t de akten van den Burgerlijken Stand slechts authentiek zijn, voor zooverre zij relateeren hetgeen de Ambtenaar va n den Burgerlijken Stand zelf heeft waargenomen, doch enkele schrijvers leeren, dat b.v . geboorteakten authentiek zijn ten aanzien va n alles wa t op de geboorte betrekking heeft. He t is echter uitgesloten, dat de wetgever heeft bedoeld, da t de geboorteakten ook ten aanzien van den geslachtsnaam va n het pas geboren kind authentiek zouden zijn, reeds omdat da n door enkele onjuiste op­ gaven va n dien geslachtsnaam de hierboven vermelde bepaling va n artikel 63 va n het Burgerlijk Wetboek illusoir zo u zijn te maken. Me n bedenke hierbij, da t men niet een geslachtsnaam aa n zijn kind geeft, doch, dat een kind zijn geslachtsnaam aa n zijn vader ontleent en da t slechts va n ontleenen va n een rechtmatigen en niet va n een geusurpeerden geslachtsnaam ka n worden gesproken. Thans rijst de vraag, wa t er tegen het aannemen van namen va n heerlijkheden is te doen en wa t er tegen is gedaan. Op 15 Februari 185 9 heeft de Minister va n Justitie, mr. C. H. B. Boot, in eene circulaire, welke te vinden is in hèt Weekblad va n het'Recht va n 3 Maart 185 9 (no. 2039) er aan herinnerd, da t de Ambtenaren van den Burgerlijken Stand door he t vermelden in de akten Van namen van heerlijkheden als deel van geslachtsnamen gevaar loopen te worden gestraft ingevolge artikel 27 van he t Burgerlijk Wetboek. De Ambtenaren van den Burgerlijken Stand, die b.v. van de aangifte eener geboorte dadelijk eene akte moeten opmaken (artikel 29 van het Burgerlijk Wetboek), zijn gewoonlijk weinig in staat de juistheid der hun opgegeven geslachtsnamen te controleeren. De circulaire heeft dan ook weinig uitgewerkt, gelijk blijkt ui t eene klacht van de redactie va n het Weekblad va n het Recht in het nummer va n 6 Me i 188 6 (W . 5275). Hij, die ten onrechte den naam eener heerlijkheid als deel van een geslachtsnaam opgeeft of draagt, valt niet onder he t bereik onzer strafwet er? loopt alleen in het weinig waarschijnlijke geval, dat daardoor aan een ander nadeel wordt toegebracht, gevaar, da t eene burgerlijke rechtsvordering tegen hem wordt ingesteld (artikel 140 1 van he t Burgerlijk Wetboek). v