De Nederlandsche Leeuw, jaargang 42 (1924)

167 168 steden, 14 later de kleurencombinatie rood-wit in haar wapen blijken te voeren19). Het vermoeden, dat er tusschen hertog Hendrik's wapen en deze stedelijke kleuren verband bestaat, wordt evenwel tot bijna zeker­ heid voor dat gedeelte van het rijk, dat heden in groote trekken Noord-Brabant uitmaakt. Alle 13de-eeuwsche of oudere steden dezer streek: Eindhoven, Helmond, Breda, Geertruidenberg, Bergen-op-Zoom, Steenbergen (en geo graphisch kan men daaraan nog Turnhout toevoegen) blijken later rood-wit in haar wapen te voeren, behalve eene: 's Hertogenbosch, waarover straks. Van de Noord Brabantsche vrijheden kan men, voor zoover haar wapen bekend is, want meestal zijn zij niet tot een eigen wapen gekomen, hetzelfde zeggen: Oisterwijk, St. Oedenrode, Oss, Etten, Roosendaal (en geographisch kan men weder Hoogstraten daaraan toevoegen20). Overweegt men, dat Hendrik I niet alleen van deze plaatsen maar veeleer van Noord-Brabant de stichter kan ge­ noemd worden, dan mag de evidentie worden aange­ nomen. Bovendien laat het bewijs zich nog op andere wijze afleiden, want, als boven gesteld, ligt in de rede­ neering een zwak punt. Feitelijk zijn alle afbeeldingen der stads- en vrijheidswapens 16a°-eeuwsch of nog jonger, zoodat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat de Bour­ gondiërs, die sedert 1406 Brabant bezitten, of het Oos tenrijksche huis, dat in den persoon van Philips den Schoone in 1482 het hertogdom verkrijgt, de rood-witte kleuren ingevoerd hebben. In dit geval wordt echter onverklaarbaar vooreerst, waarom de stad Geertruiden­ berg, die in de 13de eeuw voor Brabant is verloren gegaan en door Holland verworven, in haar wapen den rooden leeuw in zilver en niet in goud voert, immers rood-geel is het kleursymbool van het graaf­ schap Holland, vervolgens dat de steden Grave en Megen, eerst na de 13do eeuw door Brabant verworven, niet rood-wit, maar rood-geel voeren. Ook kan worden opgemerkt, dat er meerdere Nederlandsche gewesten en in die gewesten steden zijn, die rood-geel voeren, dat deze laatste, eenmaal deelen van het Bourgondische en later van het Oostenrijksche rijk geworden, toch de kleuren dier rijken niet hebben aangenomen, levert een laatste bewijs, dat destijds de ontwikkeling der lands­ kieuren reeds voltooid was. Naar mijne meening zijn deze laatste in den grond niet anders dan herinneringen aan de politieke constellatie in Neder-Lotharingen om­ streeks het jaar 1200. . De latere vorsten uit het Brabantsche huis hebben zich niet aan het leeuwenwapen van Hendrik I gehou­ den, maar het verwisseld voor een gevierendeeld, waar­ van het eerste en vierde kwartier van Brabant, het tweede en derde van Limburg zijn, dit laatste een leeuw van keel in een veld van zilver. Deze verandering is evenwel niet, zooals gewoonlijk wordt aangenomen, het werk van Jan I, maar van zijn zoon Jan II geweest. I8) Een ander vierde deel voert wit-zwart, typisch zoowel voor Waalscli-Brabant: Zout-Leeuw, Geldenaken, Gombloers, Hannut, als voor de Zuidelijke Kempen: Landen, Aerschot, Diest en Halen. Ver­ moedelijk ligt hierin eene eigen territoriale geschiedenis verscholen. 2') Het wapen van Oirseliot zou volgens de teekening in het werk van Butkens eene uitzondering maken: een boom van sinopel in een veld van zilver. Ik meen eerder, dat hier eene vergissing in het spel is cn dat Oirsehot tot de vrijheden behoort als Eersel, Lommei, Waalwijk, Oerle en Someren, die wel een zegel, maar geen wapen bezeten hebben. Wel heeft de eerste dank zij den slag van Woeringen in het jaar 1288 het hertogdom Limburg in bezit ge­ nomen, maar dit feit heelt hij niet door eene wapenver­ andering gemanifesteerd. In zijn latere regeeringsjaren verschijnt op sommige zijner munten een gedeeld schild, waarinde leeuw van Brabant en die van Limburg, de laatste te herkennen aan zijn gespleten staart, voor­ komen, maar blijkbaar heeft dit geen andere beteekenis, dan dat de munt in beide landen gangbaar is, even­ goed als hot zelfde munttype voorkomt met een schild van Brabant en Loon, met welk laatste graafschap eene muntunie was aangegaan21). De oudste getuigenis van het vierleeuwenwapen is is eene acte van 28 Sept. 1312, kort vóór het verschei­ den van den hertog. Welke bedoeling hieraan mag ten grondslag gelegen hebben, is niet bekend. Omstreeks den zelfden tijd komen meer dergelijke gevierendeelde wapens op, ik herinner slechts aan Engeland (en Frank­ rijk) en Holland (en Henegouwen), en vermoedelijk ligt daaraan het denkbeeld ten grondslag, dat alle rechten, welke door de wapenfiguren vertegenwoordigd worden, onvorbrekelijk in één hand zijn en zullen blijven. Jan II mocht ook voor zijne erfenis dien wensch koesteren, want de toekomst zag donker en had hij niet pas enkele maanden te voren met het volk van Brabant de eerste staatsrechtelijke overeenkomst, de zoogenaamde Kaart van Cortenberg gesloten, tusschen wier regels men tevens kan lezen, dat Limburg nog niet medetelde en dus als een verovering werd aangemerkt? Het is dit vierleeuwenschild, dat door 's Hertogen­ bosch omstreeks het midden der 14a° eeuw in haar zegel is opgenomen22), welk voorbeeld zeer spoedig en nog vóór de inhuldiging van hertogin Johanna in het jaar 1356 door eene menigte Noord-Brabantsche ge­ meenten is gevolgd. De populariteit van het wapen van Jan II en Jan III kan men afmeten aan het feit, dat het nog thans in meerdere Noord-Brabantsche gemeente­ wapens wordt gevonden, al heeft het sedert genoemd jaar, toen Johanna een ander, zij het weder een vierleeuwen­ schild aannam23), zijn reden van bestaan verloren. Als nu de vorst zijn wapen verandert, gelijk wij Jan II in 1312 hebben zien doen, en de onderdanen blijven aan het oude vormsymbool getrouw, dat behoeft dit nog niet te beduiden, dat dit oude thans tot landssym bool geworden is. Uit dit conservatisme kan alleen iets eigens groeien, indien er eene tegenstelling van be­ langen tusschen vorst en volk is aan te wijzen, welke op deze wijze naar buiten treedt. Deze tegenstelling bestaat inderdaad sedert het einde der 1 3do eeuw, maar hoé den overgang te bewijzen? Uit den tijd van zijn zoon Jan III bestaan er munten met den enkelen leeuw beladen. Beduidt dit, dat deze leeuw landssymbool ge­ worden is, of is dit gebruik wellicht te verklaren uit het streven om voordeel te blijven trekken van den goeden naam, die deze muntsoort reeds onder Jan I had 24)? '!) De Witte deel I pl. X no. 263â??278. '2) Ik wil in deze niet vooruitloopen op eene studie van den Bos soben gemeentearchivaris H. J. M. Ebeling over het wapen dezer stad. !8j Het zou wel belangwekkend zijn na te gaan, of in de zegels dier gemeenten wellicht het vierleeuwenschild van Johanna geene sporen heeft aohtergelaten, zij voerde een gevierendeeld schild 1 van Bohemen, 2 van Brabant, 3 van Luxemburg en 4 van Limburg. !4) Ik geloof, dat men goed doet de moeilijkheden niet te ver grooten door zelfs onbewezen te achten, welke munttypen aan elk