195
196
veel hooger opvoerde. Het is moeilijk te zeggen bij
welken schrijver wij dit het eerst geboekstaafd vinden,
de kroniekschrijver Dirk Paulszoon, onderdeken te Gor
kum, die zijn Chronicon üniversale omstr. 1480 samenÂ
stelde 8), geeft daarin ook geslachtslijsten der voornaamste
edelen, waaronder wij die der heeren van Teylingen en
van Brederode mede aantreffen *), de prior van het
Karmelieter-convent te Haarlem, Jan van Leiden, schreef
een geschiedenis der heeren van Brederode, welke tot
1486 loopt 5), dooh volgens sommigen 6) voor het geÂ
deelte, dat in 1465 eindigt, door hem slechts uit een oudere
Latijnsche kroniek vertaald was. Met deze laatste is
wellicht identiek of verwant de â??Genealogia et chronica
Dominorum de Brederode ... usque ad annum 1482'. 7)
Volgens Dirk Paulsz. bestond er in zijn tijd een verhaal,
dat in het kort hierop neerkomt: Syfridus of Sicco,
tweede zoon van den graaf van Holland Arnoud, was
stadhouder van Westfriesland en Kennemerland en f 5
Juni 1030, begraven te Egmond. Zijn vrouw Tetburga
gaf ruime giften aan dit klooster en werd na haar dood
naast haar man begraven. En hoewel men nu pleegt
te zeggen, gaat Dirk Paulsz. voort:
â??Stirps de Siccone processit in hao regione'....
zoo vindt men geen dezer afstammelingen eerder dan
een eeuw later vermeld, en hij noemt dan Gerard en
Hugo heeren van Teylingen, resp. in charters van 1043 en
1062 voorkomend. Deze laatste data berusten evenwel
op een vergissing, wij bezitten beide oorkonden, waarÂ
naar Dirk verwijst, nog: zij zijn van 1143 en 1162 8),
maar het feit, dat Dirk spreekt van honderd jaren later,
bewijst dat er hier bij hem slechts van een schrijffout
sprake kan zijn.
Onmiddellijk voortgaande, vertelt Dirk Paulsz. dan
dat Willem heer van Teylingen twee zoons had: Willem,
den tweeden heer, en Dirk, den eersten heer van
Brederode. Willem II overleed 5 Maart 1244, zijn zoon
Willem III op 1 Januari 1284 (lees 1283). Zooals wij
later zullen aantoonen, blijkt uit zekere gegevens, dat
Dirk Paulsz. hier in verwarring verkeerde en o.m. een
generatie, nl. die van heer Dirk van Teylingen, oversloeg.
Wat de Brederode's betreft geeft ovengenoemde
schrijver dezelfde filiatie als de Procurator, doch hij
voegt sterfdata toe, die evenwel slechts gedeeltelijk
juist zijn.
Jan van Leiden, misschien op het voetspoor van een
voorganger, vulde nu de lacune aan, welke er nog altijd
bestond tusschen Sicco en de eerste heeren van BredeÂ
rode, door een stamreeks, die te fraai is om haar hier
niet weer te. geven.
Syphridus f J030, Juni 5. .X Tetburga, dochter van Goes
winus van Staveren
Dirk 2e heer van Brederode f
1063 . . . . . . . .X Alveradis van Heusden
>) Zie over hem o.a.: Bijdr. Vad. Gesch. 4e reeks, VIII, bl. 373
vlgg. en Bijdr. Hist. Gen. TJtr. deel 35, bl. 123 vlgg.
*) Handschr. Kon. Bibl. Brussel, No. 22476, fol. 17â??18 (nieuwe
pagineering).
6) Uitg. in Matthaeus' Analecta. 2e uitg. I, bl. 587 vlgg. in Neder
landsohen tekst.
6) P. Scheltema, Oud en Nieuw II, bl. 54 vlgg. en Craandijk in
Bijdr. Vad. Gesoh. 3e reeks, X, bl. 77, 2e paginatuur.
7) Handschr. Kon. Bibl. Brussel, No. 5376, waarmede te vergelijken:
hs. ald. No. 6045.
, 8) Oork. Holl. I, Nos. 124 en 143. Hun echtheid wordt zeer betwijÂ
feld, waarover later meer.
Willem f 1103 X Adelheyd van Sayn
Dirk f 1139 X Agnes van Sofms
Willem f 1154 X Catherina van Salm
Floris f 1198 X Christina van Gennep
Willem f 1221 X Margaretha van dér Lippe
Dirk Drossaet f 1236 . . .X Adelheid van Holland
Alphert f 1253, Nov. 19 . .X Beatrix van Hoorne
Dit kon echter nog meer opgesierd, immers, als
Teylingen van Sicco afstamde, die een zoon was uit het
Hollandsche gravenhuis, moest Jan. van Leiden toch
zeker vermelden, dat dit laatste uit Troje kwam! En
zoo krijgen wij in de eerste hoofdstukken zijner â??geÂ
schiedenis' do filiatie van Adam af, via Priamus en
Pharamundus, tot op graaf Arnoud, Sicco's vader!
Voor de latere genealogen, Pontus Heutërus 9), BoekenÂ
berg 10), v. Gouthoeven u), Voet 12), v. Leeuwen 1S),
was dit laatste wel wat heel kras, maar de afstamming
uit Sicco en de opeenvolgende generatieën van diens
nazaten, met hun aanzienlijke echtgenooten, stonden
voor hen vast.
Zoo bleef het tot in de allereerste jaren der 19' eeuw,
toen de bekende genealoog W. A. baron van Spaen,
daartoe aangelokt door een opmerking van zijn vriend
A. O. Snouckaert van Schauburg 14), met den Leidschen
professor A Kluit en den Rijks-archivaris Mr. H. van
Wijn in briefwisseling trad, om zijn bedenkingen tegen
de gangbare voorstelling te opperen 15). De belangÂ
stelling verflauwde evenwel weer spoedig.
Eerst in 1864 vestigde de Amsterdamsche historicus
J. ter Gouw, naar aanleiding van een drie jaar eerder
verschenen werk van Hofdijk, Met Kasteel en de edelen
van Brederode, de aandacht opnieuw op de hangende
kwesties in een opstel16), dat een overzicht inhoudt van
den stand van het vraagstuk op dat oogenblik. Tot recht
verstand van dit alles, zullen wij Ter Gouw's uiteenzetÂ
ting in het kort weergeven.
Hij begint met er op te wijzen, dat Snouckaert er teÂ
recht van Spaen's aandacht op gevestigd had, dat
een Brederode eerst in 1244 in de charters voorkomt1-7),
het was Willem, een zoon van Dirk Drossaet, welken van
Spaen, Kluit en van Wijn voor dezelfde persoon hielden
als Theodoricus dapifer, frater Wilhelmi.de Teylingen,
uit een oorkonde van 1226, een meening, welke door Ter
Gouw verworpen wordt. Hierop gaat Ter Gouw de
verschillende gevoelens over de afkomst der Brederode's
na, hij herinnert er aan dat de Procurator de stamreeks
aanvangt met Dirk Drossaet, een broeder van den heer
van Teylingen, meldt terloops, dat hun vader mogelijkerÂ
wijze graaf Willem I van Holland is geweest, en dat eerst
°) Genealogiae praecip. aliquot familiar. le uitg. Antw. 1583.
,0) Hist. et geneal. Brederodiorum. Leiden, 1587.
') D'oude Chronycke van Hollant. le uitg. Dord. 1620, bl. 120
en 125.
12) Oorspronck... der henren van Brederode. le uitg. Utr. 1656
in â?? 4, 2e uitg. 1665, in â?? fol.
i») Batavia illustrata. 's-Grav. 1685, bl. 884 en 1116.
>*) Geb. 1763, ov. 1832, erkend als baron 1816. (Ned. Adelsboek,
15e jaarg. 1917, bl. 285.) v. Spaen en hij werden' in 1814 in den
nieuwopgerichten Hoogen Raad van Adel benoemd, hetgeen hun
kunde te dier zake voldoende aantoont.
15) Uitgegeven door v. 'Wijn: Huiszittend Leeven, deel II, le stuk.
's-Grav. 1812.
iS) In: Bijdr. Vad. Gesch. nieuwe reeks, III, bl. 1 en vlgg.
17) Over twee oudere, onechte charters uit 1179 en 1190 had van
Spaen den staf reeds gebroken, t.a.p. bl. 3, vgl. bl. 31.