De Nederlandsche Leeuw, jaargang 44 (1926)

133 134 De Hendrick van Weede van 1435, was dus zelf in 1403 beleend geworden als leen volger van een Siceder van Weede, die later blijkt zijn oud-oom te zijn geweest en die aan dat leen vooraf zijn bastaardzoon Steven de naband vermaakt had. De origineele oorkonde, waarbij laatstgenoemde Smeder van Weede zijn bastaardzoon dien gunst bewees, bestaat nog en bevindt zich onder de acten van het archief der Bisschoppen van Utrecht, des Saterdages nae sunt Martijnsdach translatio (9 Juli) 1384. Siteder van Weede wijst ten overstaan van Bisschop Florens zijn zoon Steven aan als de nahand aan de tienden te Zeldert boven des weges en van Bastertshoeve (reg. 198, f. 34ÏSO) »). Sweder van Weede overleed in 1394, want blijkens denzelfden bron (reg. 198, f°. 35)1) beleent Bisschop Frederik op 22 Juli 1394 Steven zoon van Sweder van Weede, op diens verzoek, met de tienden van Zeldert boven des weges en van Bastertshoeve, waaraan hem de nahand door zijn vader was vermaakt. Deze beleening komt uitteraard óók voor in het Stichtsche leenregister en wel op XII die Julii 1394, in dl. 1394â??1423, f°. 19. Daar Sweder van Weede hierboven in de acten van 1384 en 1394 vermeld, blijkbaar geen wettige nakome­ lingen had, werd na zijn dood in 1394 op de tienden van Zeldert aanspraak gemaakt door zijn neef Steven van Weede, want in hetzelfde jaar lezen wij in het Stichtsche leenregister: item XVII die Julii Steven van Wede versocht den tiende van Zeldert boven des weges en van Bastartshoeve mit allen hoeren toebehoren, als hem dien van dode Swcders van Wede siins oems aenverstorven is. Preseniibiispreposito sanctiJohansend Johan Conynck. (1394). Steven van Weede Swederszoon, die óók beleend was geworden, overleed in 1403, blijkbaar zonder nakome­ lingen, waarom Hendrik van Weede, zooals boven gezegd, in 1403 met de tienden beleend werd, zijnde zijn vader Steven inmiddels ook overleden. Hendrik en zijn vader Steven komen n.1. voor als leenmannen van den heer van IJsselstein, zij hielden van dezen een huis en hofstede met twee hoeven tot 'Wede te leen, later voorkomende als Groot Weede of Weede, en de navolgende leonacten bevestigen het bovenstaande: 1399. Vrijdach na den Alre Zielendach (7 November). Henrickvan Wede beleent met alsulck goet als Steven zijn vader van ons te leen hielt. 1374. Vrijdach voor Meydach (28 April). De vrouwe van IJsselstein en van Egmond verklaart, dat Steven van Wede siin huys end siin goedt te Wede, dair hi op woent, van ons te leen hout ende ons eyghen is. 1360. Donredach voor sente Ambrosiidaoh (2 April). Steven van Wede, oudste zoon van Henrick van Wede, wordt vermits opdracht van zijn vader beleend met dat huis en hofstede te Wede en 2 hoeven lants, in de maalschap van Wede en Eminglair. De boven medegedeelde acten over de tienden van Zeldert van 1403, 1394 en 1384 en die over het huis !) Zie Mr. S. Muller, Kegesten van het Archief der Bisschoppen van Utrecht, dl I, nr. 1070 en nr. 1581. en de 2 hoeven te Weede van 1399, 1374 en 1360, zijn voldoende om ondervolgend staatje op te stellen: I. van Weede. II. Hendrik van Weede beleend met hot huis te Weede, draagt dit 1B60 op. aan zijn zoon Steven I III. Steven van Weede beleend met bet huis te Weede I 1360, idem 1374, beleend met de tienden van Zoldert na zijn oom Sweder 1394 f 1399 Sweder van Weede beleend met de tienden van Zeldert1), 1384, f 1394 bastaardzoon Steven van Weede heeft de nahand aan de tienden van Zeldert, 1384, 1394 f 1403 IV. Hendrik van Weede beleend met het huis te Weede, 1399 en 1409, beleend met de tienden van Zeldert 1403, staat ze af aan sijn soon Evert 1435, hij f 1442, uit hem stamt het tegenwoordige geslacht van Weede. De vraag wie de vader was van den sub II boven­ genoemden Hendrik van Weede en Sweder van Weede, is zoowel uit de IJsselsteinsche leenregisters op te lossen als uit de Bisschoppelijke oorkonden. In de eerstgenoemde lezen wij in het oudste deel op f° 11: item Henrick Stevenszoen van Wede twe hoeven tot Wede milten overste huys, gehete dat erve end goet tot Grote Wede. 1333 op Sinie Ocertruiden dach. (17 Maart), en in laatstgenoemde bron vinden wij in regr n°. 198, fo 34vso (zie: Mr. 'Muller Regesten van het archief der Bisschoppen van Utrecht onder nr 660) eene oorkonde van des Wonsdages nae s. Pauwelsdage die cornet in den afterwynter 30 Januari 1331. Steven van Weede en zijn zoon Henric dragen ten overstaan van Bis­ schop Johan aan hun resp. echtgenoote en moeder Jutte, dochter van Sweder van Bruechusen, over de â??in dienst­ man stat' gehouden tienden te Zeldrecht en van des Schoutenhoeve, onder bepaling, óatJuite's kinderen gedurende haar leven recht op de helft der tienden zullen hebben. Uit deze twee acten van 1333 en 1331 blijkt dus duidelijk, dat de Hendrik van Weede, dien wij hiervoor in 1360 vermeld vonden, een zoon was van Steven van Weede, die in 1331 vermeld wordt als echtgenoot van Jutte Sioedersdr. van Broeckhuysen. De leenregisters van het Sticht noch die van IJssel­ stein loopen verder terug, zoodat over eerdere beleeningen niets meer te vinden is, maar Steven voornd., die kort voor Maart 1333 overleed, ontmoeten wij vóór 1331 nog in twee oudere oorkonden en wel: 1° des Saterdaghes na Kersdaghe (28 Dec.) 1325 als getuige voor Everaert van Sloutenburch als deze zijn recht op het huis Stoutenburch en op andere goederen opdraagt aan Johan Bisschop van Utrecht, de andere getuigen zijn daarbij Sweder van Zulen, Johan van Lies velt en Cosiin van Usselt, alle knapen. (Charter nr 156. Regr n°. 2, f08 41vs en 136vs, afgedrukt in Mr. Muller's Regesten van het Archief der Bisschoppen van -Utrecht, onder nr 498). ') Zijn beleening ermede ± 1382 is afgedrukt in: De-registers on rekeningen der Bisschoppen van Utrecht, door Mr. S Muller, 2' dl., blz. 666: item Sweder van Wede hout den tienden van Zoldert boven weghes ende van Bastartshoeve mit al horen toebehoren also die geleghen siin.