245
dat wij van wegben ende tot. behoeff onser
keroken vercoft hebben Catherijna van StraÂ
len Jansdochter, onses Pastoers meechtende
oren erven, twe groven aen malkanderen
in onsen kercken. tegens dat wij waters vat
over indie bancken noertwert aen Peyns
van Stroen graft, zuitwert Wijnick Goet
schalck, westwert streckende aen den midÂ
delsten pijler, oestwart aen die Schrassers
graven in die ganck, die ons guetlicken
ende well betaélt zijnt, ende bedeckt mit
twe grauwe stenen, vermits nu ter tijt gheen
grauwe stenen meer t bekomen tkrijghen.
Sonder argelist ende tot oorkonde der waer
heijt hebben wij als kérckmeisters voerss
elck bijsonder onser naem mit eijgener handt
hier onder gesat, Actum int Jaer XVC1XXV
den XVen Augusti.
(w.g.) Reijner Wolterss.
. , Henrick Scholten Aeltss.
fol. 185. Bekenne ick Henrick Scholten Aeltss end
Ott Schrasser inder tijt karrickmeisters toe
Nijkerick, dat wij tot behoeff onser karken
- verkoeff hebben Aryssgen Wolters een graeff
achter de karrick duer bij sijnte Jacóbis
altaer ter olkondt hebben' wij onse handt
hij'r ondergesat. Actum int jaer XVâ??91
den X decembrijs.
(w.g.) Henrick Scholten Aeltss.
fol. 185verso. Noch tbeken wij, vursch. kerrickmeyster
indertijt vercoeff. toe hebben Guert van
Couerden tot behoeff der karricken een graff
opdat koer an de muer dair dat koer scel
litgen plech toe hangen.
ifol. 185vers0. Ick Reyer Henrickss, sterckmakende vuer
mijn ende mijn huisfrou ende mijnen erven,
bekenne als dat ickvercofft hebbe, die groven
gelegen in die Hall, mijn gerechticheyt
daer van erffelijck ende ewelijck aen die
erffgenamen van Gerrit Wolterss van Rij es
ende Mechtelt sijn huisfrou, beken mits desen
voldaen ende betaelt twesen den lesten
penninck mitten eersten. Oirkondt der waer
heijt soe heb ick dit mit mijn eijgen hant
onderteykent ende getuigen hier toe geÂ
beden.
den 21 Septemb: 1604.
ende was mit sijn merck onderteykent.
Folio 186 tot en met folio 187 verso zijn onbeschreven,
â?¢en folio 187 verso is de laatste bladzijde in het kerk-
voogdijboek van Nijkerk 1572â??1621.
KORTE MEDEDEELINGEN.
Bohm-van Sypesteyn.
In het â??Familiengeschicht-liches Such- und Anzeigen
blatt' van 1926 stelde Rittmeister a. D. Walter Bohm
te Reval-Katharinental (Estland) onder de Nrs 715 en
789 een vraag betreffende Cornelia van Sypesteyn, echtÂ
genoote van denZweedschen Overste Jakob Larssen Bohm
.246
(Boohm), onder opmerking, dat zij niet tot den Zweed
schen adel behoorde, maar waarschijnlijk een Hollandsche
was, aangezien Jakob Bohm omstreeks 1620 in de NeÂ
derlanden vertoefd had.
Mijn vermoeden, dat bedoelde Cornelia een dochter
was van Mr. Johan van Sypesteyn, meesterknaap van
Holland, 1564â??1625, en diens echtgenoote Catharina
van Nyenrode, erfdochter van Hillegom, overl. 1615
(vgl. Ned. Adelsboek 1917, blz. 454 e. v.), werd beÂ
vestigd door ons Eerelid Jhr. C. H. C. A. van SypeÂ
steyn te Nieuw-Loosdrecht, die mij welwillend berichtte,
dat hij in het Archief van zijn geslacht ook een verÂ
wijzing naar een brief of minuut van de weduwe Bohmâ??
van Sypesteyn uit 1654 had aangetroffen, waarin geÂ
sproken werd over de â??nagelaten weezen' en oyer haar
eenigen zoon Ldurens. De brief zelve, welke uit Gützkow
afkomstig was, bevindt zich echter niet meer ter aanÂ
gegeven plaatse. â?¢'
Jakob Bohm, de eerste drager van dezen geslachtsÂ
naam in Zweedsch-Pom meren, werd in 1601 te Oerebro
â?¢in Zweden geboren als zoon van Lars Oluffson (geb.
te Oerebro 1571, Ratsherr 1602, Bürgermeister 1605,
Oberbürgermeister 1616 aldaar) en diens eerste gemalin
(geh. 5 Februari 1600) Ingeborg Persdotter, dochter
van den Bürgermeister Per Jonsson aldaar.
Jakob trad in militairen dienst en bracht het tot
Overste Van het Regiment Voetknechten in dienst van
den Koning van Zweden. Gelijk bovengemeld, vertoefde
hij omstr. 1629 in de Nederlanden.' Als â??Kgl. Schwe-,
discher Lehesmann' (â??Tertial') verwierf hij het bestuur
over het â??Freischutzengut' Gützkow. Bovendien was
hij burgemeester van het Amt Saatzig in Pommeren
Stettin en wilde ook de tot de Herrschaft Saatzig be
hoorende domeinen pachten, welke aan den Generaal
Veldmaarschalk Gustaaf Wrangel in leen waren gegeven.
Door Wrangel's secretaris Schwanenthal tot een duel
uitgedaagd, werd hij dusdanig gewond, dat hij 10 AugusÂ
tus 1643 te Marienfliesz bij- Stettin aan de gevolgen
overleed. ':
Zijn epitaphe hangt in dê kerk te Saatzig en verÂ
toont op den voorgrond Christus na de opstanding, de
Maagd Maria en Maria Magdalena. Meer naar achteren
zien wij de beeltenissen van het echtpaar JakobBohmâ??
Cornelia van Sypesteyn.
Blijkens het voorafgaande woonde de weduwe nog
in 1654 te Gützkow. In Pruisische acten wordt haar
naam steeds als v. Syperstein, in de Zweedsche als
van Sypesteyn geschreven. De genoemde zoon Laurens
wordt hierin als Lorenz vermeld, de namen der anÂ
dere kinderen worden echter niet genoemd. Toch lijkt
het waarschijnlijk, dat Jacob, in tegenstelling met hetÂ
geen uit den brief der weduwe zou blijken, nog meerÂ
dere zonen, met name Alexander en Heinrich, heeft geÂ
had. De kerkelijke registers beginnen eerst einde der
17e en begin der 188 eeuw, zoodat daaruit niets met
zekerheid valt te besluiten.
Het is van dezen Heinrich Bohm, geb. omst. 1640,
dat de vrager in het F. S. u. A. B., Rittmeister Walter
Bohm te Reval, afstamt. De genealogie van zijn geÂ
slacht zou worden opgenomen in het â??Deutsches Ge
schlechterbuch', t. w. in het tweede deel, dat aan Pom
mersche geslachten wordt gewijd. Onnoodig te zeggen,
dat nadere gegevens betreffende de â??nagelaten weezen'