De Nederlandsche Leeuw, jaargang 46 (1928)

293 294 Op Westvoorne lag, naast een kerkdorp van dien naam, een slot van den heer, terwijl later Goedereed e ontstond. Beschermd door dit eiland had men de gor­ zen Middellant en Oosthoec, beiden bezit der bekende Vlaamsche abdij van Ter Does, benevens het vroeg bedijkte gors Somerlant, terwijl vlak tegen Schouwen aan de gorzen Bommenee en Dreischor de heerschappij completeerden. Ten slotte zij vermeld dat een enclave, in de heerschappij van Putten gelegen en Berwoutsmoer geheeten (omtrent Ooltgensplaat te zoeken), onder Voorne behoorde. Volgens den huidigen toestand bestond Voorne dus uit het eiland Voorne, bewesten de Bornisse, uit de duinstreek van het eiland Goeree en uit Dreischor en Bommenede, beiden nu aan Schouwen vastgepolderd. Volgens de hypothesen van Prof. Oppermann over de geschiedenis van Holland in de ll9 en 12° eeuwen, hypothesen, die veelal als te ingrijpend worden beschouwd, maar in de geschiedenis der oudste geslachten van het graafschap (wij zagen het bij de Teylingen's 7)) merk­ waardige bevestiging vinden, zooals zij ook hunnerzijds deze genealogieën toelichten, was Voorne tot omstreeks 1168 leen der Utrechtsche Kerk, om eerst daarna onder de Hollandsche graven te komen 8). Volkomen strookt hiermede dat de eerste ons bekende heeren van Voorne in Utrechtsche oorkonden genoemd worden, doch voor­ dat wij deze bespreken, willen wij een enkel woord zeggen over de legendarische afstamming. Hierbij had men twee aanknoopingspunten: het wapenteeken, den aanzienden leeuw, die ook bij de graven van Sayn voorkomt, en het feit dat in oude stukken de graven van Holland de Voorne's bloedverwanten noemden. Bij van Gouthoeven komt dan ook deze stamreeks voor: Dirk VI graaf van Holland, f 1157. Floris III, graaf Heer Pelgrim, burggraaf van Zeeland, f 1140, huwt van Holland, de erfdochter van Benesse en Haemstede (over hem: -j- 1190. Kluit, Hist. crit. I, bl. 99 en noot 58). eene Vrouw van Voorne huwt Dirk Graaf van Sayn Floris heer van Voorne en burggraaf Dirk heer van Benesse van Zeeland, 1162â??f 1203. en Haemstede. Hugo, f 1248, huwt eene dochter van Cuyck. Aelbert Henric, f 1280, huwt eene dochter van heer Nicolaes van Borselen. Deze combinatie, die zelfs voor de stamreeks der daarin genoemde Voorne's volkomen verzonnen is, gaf tevens uitsluitsel, welk verband er tusschen deze laatsten en het geslacht van Reness e bestond, waarmede nauwe familie-verwantschap zeer zeker mag worden aange­ nomen. Het eerste lid, dat wij uit dit geslacht vermeld vinden ?) Ned. Leeuw' 1926, kol. 201 en 202. 8) Oppermann. Untersuch zur nordniederl. Gesch. II, bl. 22 en 25. is Hugo de Vome en wel als getuige in twee oorkonden van bisschop Burchard van Utrecht uit het jaar 1108. In het eerste stuk9) komt hij voor onder de principes, d. w. z. edelen en vrijen10), in het tweede 11) onder de laycos lïberos, dat zijn de vrije leeken, in tegenstelling met de geestelijke heeren en met de dienstlieden (ser vientes), die mede onder de getuigen voorkomen. Hugo, die dus van edele afkomst en een vrij man genoemd wordt, was waarschijnlijk wel heer van Voorne1 2) en leenman van den bisschop. Meer weten wij niet van hem. I. Eerst een halve eeuw later verschijnt een nieuw lid van het geslacht ten tooneele, met wien de ge­ regelde stamreeks een aanvang neemt, het is Florens heer van Voorne, wiens land (terra) in het jaar 1156 als belending genoemd wordt van goederen door graaf Dirck VI van Holland aan de Luxemburgsche abdij Echternach geschonken. 13) Florens blijkt een vazal te zijn van den Hollandschen graaf, met wien hij in 1167, bij het verdrag te Brugge met Vlaanderen gesloten, en in 1173 te Ieperen, als getuige, optreedt. l4) Eenige jaren later vinden wij een Theodericus de Vorne in 1188 met den graaf van Holland en anderen getuige van den bisschop van Utrecht15), en in twee niet gedateerde oorkonden, welke evenwel vóór 1190 geplaatst moeten worden, als getuige van graaf Floris III. 1G) In het eerste van beide ovengenoemde stukken komt ook zijn broeder Hugo voor. Theodericus wordt door enkelen voor den stamvader van het geslacht van Renesse gehouden. 17) II. 1. Vervolgens ontmoeten wij als heer van Voorne wederom een Hugo, dien ik â?? wegens de rangorde, waarin hij en zijn broeders in verschillende oorkonden voorkomen â?? meen niet te moeten vereenzelvigen met den zooeven genoemden Hugo, broeder van Theodericus, maar wel met den Hugo filius Florentii uit een stuk vati vóór 1190. 18) Wij vinden hem nog bij het leven van graaf Floris III (f 1190) als getuige van dien graaf: Hugo domicellus de Forren19), doch enkele jaren later, in 1200, is hij reeds ridder20). In 1198 komt hij met zijn broeder onder getuigen van graaf Dirk VII voor met zijn broeder Bartholomeus 2 ]). In «) -Brom. Begesten n°. 265, o.a. gedrukt: Oork. Holl. I n°. 99. Op­ permann (Unters I. 200â??202) twijfelt aan de echtheid dezer oor­ konde, doch verklaart de getuigenlij voor authentiek. lu) Oppermann, a. w. I, bl. 198 vltrg. ') Brom, n°. 266, o.a. gedrukt: Oork. Holl I, n°. 101. 12) Het dominus wordt in deze tijden, en nog in de eerste jaren der 13e eeuw, dikwijls weggelaten. 1S) Oork. Holl. I. nu». 133 en 134. â?? De grensannduiding vergunt niet ons een juist denkbeeld van de ligging dezer verschillende goe­ deren te maken. â?? Onder de getuigen in n°. 133 is wellicht Floron tius de Noszam te lezen als: Florentius de Vorran. '*) Oork. Holl. I. n'. 147 en 148. Een stuk van 1174, waarin wij hem met zijn broeder Theodericus wederom als getuigen van den Graaf van Holland vinden (Oork. Holl. I. n'. 149), is volgens prof. Oppermann een vervalsching (Unters. nordnied. Gesch. I, bl. 143). Hij komt nog voor in een ongedagtcekend stnk, dat vóór 1190 is te stellen (Oork. Holl. I n°. 171). â?¢5) Oork. Holl. I. n°. 166. 'â?¢Â«) Als voren, nM. 167 en 168. 17) des Tombe, Geslacht van Benesse. >s) Oork. Holl. I. n°. 168. A. v. n°. 170. 20) A. v. n°. 186. Twee stukken van 1199 (A. v. n°'. 179 en 180) worden door prof. Oppermann voor onecht verklaard. 21) A. v. no. 178, vgl. n°. 177.