369 370
behandeld onder II), overleed in 1624 en werd 23 Maart
^van dat jaar in de St. Nicolaaskerk begraven. De overÂ
lijdensakte luidt: â??Roeloff Erasmusz., wonende in Ab
stede'. Men kan dus, vooralsnog als hoogstwaarschijnÂ
lijk, aannemen, dat hij zijn vader als huurder van het
perceel genaamd â??Goutoever' is opgevolgd, en op zijn
beurt als zoodanig opgevolgd werd door zijn zoon Jan,
wiens weduwe hetzelfde perceel nog in 1666 inhuurde.
2°. Roelof's dochter Cornelia huwde in September
1639 te Houten. De aanteekening van het huwelijk had
te Utrecht plaats 8 September 1639 en luidt: â??Cornelis
Aertss., jonggesel van Utrecht, wonende aen Vreborch,
Neéltgen Roelofs, jongedochter van Uutrecht, wonende
in Abstede'. De kantteekening luidt: â??Attestatie geÂ
geven naer Houten den 8 Sept. 1639'.
Ik acht het natuurlijk geenszins uitgesloten, dat bij
diepergaand onderzoek nog meerdere gegeven s aanÂ
gaande het geslacht tevoorschijn gebracht kunnen worÂ
den, dat is zelfs zeer waarschijnlijk. Maar waar ik
voorshands geen aanleiding vind mijne aandacht bij dit
geslacht te bepalen en veronderstellende, dat er welÂ
licht meerderen zijn, die belang in het onderhavige geÂ
slacht stellen, wilde ik het nu gevondene vastleggen,
teneinde het teloorgaan ervan te voorkomen. ,
Het huis Barlha m en zijne bezitters,
door Dr. J. S. VAN VEEN.
In het noordwesten van het richterambt (nu gemeente)'
Doetinchem, vlak aan de grens van Hummelo, lag, niet
ver van den IJssel, de havezate Barlham. Van dit huis
en zijne bewoners was tot heden weinig meer bekend
'dan'dat'hetsedèrt de'tweëde helft der 17de eeuw heeft
toebehoord aan eenen tak van het geslacht Van Heec
keren en daarna aan de Pallandts van Keppel is geÂ
komen. Eenige vondsten stellen mij in staat om hierÂ
over iets naders mede te deelen.
De eerste vermelding van huis en bezitter is uit de
jaren 1178â??1196, toen de markgenooten de plaats, waar
Mr. Franco eene kapel gebouwd had, ten behoeve van
het klooster Bethlehem afstonden. In het overzicht van
het ontstaan en de wijdingen van dit klooster, door bisÂ
schop Dirk in 1200 gegeven J), lezen wij: â??Comprovin
ciales et comfnarchiones, qui vulgo markenoté vocan
tur, duabus vicibus convenerunt et aream, in qua capella
ipsa cum suis domibus et officinis sita erat, Deo et beate
Virgini in proprium devoverunt, magnam eciam partem
sue communis marche circumiacentem ad perpetuos usus
pauperum Christi, Deo et beate Marie ibidem deservien
tium, in dotem unanimiter contribuerunt.'
Onder die markgenooten komt ook voor Huboldus de
Bernhamme, in wien wij met den oudsten bekenden beÂ
zitter van het huis Barlham kennis maken. In denzelfden
brief staat ook, dat hij de schenker was van eene halve
hoeve te Hummelo.
Alvorens verder te gaan, acht ik het niet ondienstig
de verklaring te geven van de indentiteit van Bernham
en Barlham. Met tientallen van voorbeelden is te beÂ
wijzen, dat de letters 1, n en r voortdurend wisselen. Een
zeer sterk sprekend voorbeeld levert de buurt Wekerom
>) Sloet, Oork. boek, No. 395.
(gem. Ede), die in den loop der eeuwen ook voorkomt
als Wyckelhem, Wekelom en Wekenem. Dat Bernham
en Barlham dus synoniem zijn, zal wel door niemand
betwijfeld worden 2).
Een tweede Bernham, wellicht oen zoon of kleinzoon
van Hubold, was Herbert, dien wij in 1230 als getuige
bij eene handeling van graaf Otto van Gelre aantreffen 8),
hij heet daar â??dominus Heribertus de Bernehamme.'
Dezelfde Herbert, hier aangeduid als â??miles', droeg
in 1232 met zijne vrouw Geertruid en zijnen broeder
Frank aan het klooster Bethlehem in eigendom op het
goed Berinchem te Wehl, dat ridder Albert van Wele
van hem in leen hield en voordat hij zijnen pelgrimstocht
aanvaardde, aan het klooster verkocht had 4).
Hieruit blijkt, dat aan het huis Barlham eene leenÂ
kamer was verbonden.
In 1235 treffen wij hem aan als getuige van Giesbert
van Bronkhorst bij eene ruiling van goederen met het
klooster Bethlehem 5). Hij komt daar voor als â??miles,
nobilis vir de Bernehamme'.
In 1239 schonken Herbert, â??miles de Bernhamme,'
en zijne vrouw Geertruid een tiend te Gaande'ren aan
Bethlehem 6). Zeer te betreuren is het, dat het zegel
van Herbert, dat aan dezen brief heeft gehangen, daarÂ
van is afgevallen. Voor zoover ik althans weet, is het
wapen van dit geslacht onbekend.
Vóór 1278 is, naar het schijnt, het geslacht van BernÂ
ham in de mannelijke lijn uitgestorven. Eene erfdochÂ
ter, met name Aleid, was gehuwd met Willem, â??nobilis
vir de Herne1'. Dit echtpaar gaf in genoemd jaar aan
Bethlehem een tiend te Nusselder tegen tins, waarvan
de betaling geschieden moest in â??domum nostram BerneÂ
hamme' 7). â?¢
' 'Of de'Elisabeth, die'wij in 1317 aantreffen, eene dochÂ
ter of kleindochter van Willem en Aleid was, kan ik
niet uitmaken. Zij was gehuwd met Henrick van Wisch,
bij wien zij eene dochter Berta had. Dit drietal verÂ
klaarde op 3. October 1317 8), dat er langen tijd geschil
was geweest tusschen hen en het convent van Bethlehem
over het collatierecht van de kerk van Doetinchem, dat
behoorde bij den hof Barlham, dien Elisabeth in leen
hield van den graaf van Gelre (super iure patronatus
ecclesie de Doethinkem, dependente de curte Berleham
me, quam ego Elizabeth in feodo teneo a comité Ghel
rensi), en dat zij eindelijk besloten hadden dat recht
om Gods wil aan het klooster af te staan. Wij zien uit
dezen brief, dat Barlham, dat eene eigene leenkamer
had, op zijne beurt een Geldersch leen was.
Dit is het echter niet gebleven: in het door Mr. A.
P. van Schilfgaarde bewerkte en door de vereeniging
Gelre uitgegevene Register op de Berghsche leenen komt
op blz. 71 Barlham voor. Voor hen, die belang stellen
in de namen der bezitters na 1428, zij naar deze beÂ
langrijke uitgave verwezen.
Na 1317 komt een tijd, waarvan voorloopig niets beÂ
kend is. Ruim eene eeuw later schijnt het licht opnieuw,
') Hierop is reeds gewezen door Anspaoh in Nom. geogr. Neerl. IV,
ï.v. Barlham, en door Bouwmeester, Het klooster Bethlehem 1903, blz. 10.
3) Sloet a.w., No. 529, waar ten onrechte Bernehamme staat.
*) Sloet a.w., No. 553.
5i Sloet a.w., No. 584.
e) Sloet a.w., No. 612.
Sloet a.w., No. 996.
8) Archief Bethlehem, No. 145.